Zullen we ruilen??
Van Frederic Lonsdale.
Het Nieuwe Tooneel. - Princesse-Schouwburg

Het vermakelijke blijspel met den lichtelijk wijsgeerigen achtergrond van Lonsdale is hier vroeger al eens gespeeld door het Hofstad-Tooneel onder den titel ‘Vogeltjes, die te vroeg zingen’; wij zullen er dus niet te veel over uitweiden. Het is één van die stukken, waarin het onuitputtelijke thema van de huwelijksschipbreuk op een amusante wijze wordt behandeld, zoodat men den niet al te fijnen humor van den auteur met voortdurend genoegen volgt. De twee echtparen, die zullen ‘ruilen’ en het ten slotte toch niet doen (omdat het leven toch eigenlijk te weinig heroïsch is voor zuike changementen, suggereert ons de heer Lonsdale met het gezicht van den Engelschman, die achteer den lach van ‘Punch’ nog 'n dosis bazaarpessimisme pleegt te bewaren) zijn aardig geteekend; een man met quasi-cultureele allures en een goede portie snobisme, getrouwd met eene vrouw vol gezond verstand, die op bezoek komen bij een man vol gezond verstand, getrouwd met een vrouw met quasi-cultureele allures en een goede portie snobisme...... Men ziet wel, dat er dan alle kans bestaat op een paar verhoudingen, die de huwelijken in puinhoopen dreigen te doen verkeeren, want ‘verwante zielen’ zoeken elkaar. Gelukkig is Lonsdale een Engelschman en een soort fatalist, zoodat alles correct terecht komt; immers juist als de nieuwe combinaties tusschen de gelijkgezinde partijen beklonken schijnen, blijkt er nog een derde bedrijf gereserveerd om de huwelijken weer te repareeren. Hoe? Ja, daarvoor moet men zoo gewiekst zijn als Frederic Lonsdale; als de laatste acte eindigt, zijn de echtelieden uit lamlendigheid weer bij elkaar gekomen en zelfs de sympathiekste, de vrouw met het gezonde verstand, laat zich maar weer verteederen door de hulpeloosheid van haar steunenden heer gemaal. Het is heusch vermakelijk genoeg en de levenswijsheid van Lonsdale is wel zeer middelmatig, maar niet hinderlijk. Men heeft evenveel pleizier in de contrasten tusschen de aanstellerij van den aristocratischen Ernest en den nogal vulgairen humor van den broodschrijver Geoffrey Lymes, als in de beide dames, hun vrouwelijke parallellen.

Fientje de la Mar speelt de rol van ‘het frissche bloed in een adellijk geslacht’ met het ‘volksche’ accent, dat haar uitstekend ligt; zooals zij deze vrouw geeft, is zij een persoonlijkheid, meer dus dan een blijspeltype, meer dan een cliché uit een gemakkelijk comedietje. In haar opvatting komt er iets van Shaws ‘Pygmalion’ in den tekst van Lonsdale, die daardoor aanzienlijk wordt opgevijzeld. Naast haar valt in de eerste plaats te noemen de zorgvuldige caricatuur, die Jan van Ees van den correcten gentleman had gemaakt; een fijne en bijzonder geslaagde blijspelcreatie! Van Johan Kaart Jr. kennen wij die zakelijke en nuchtere mannenfiguren, die hem aangegoten schijnen als een tweede ik; en Minny Erfmann zorgde voor een behoorlijke society-dame. De in het programma opgenomen kanarie had een bescheiden aandeel in de vertooning en fungeerde blijkbaar hoofdzakelijk als symbool.

De zaal was niet vol, maar men vergoedde de matige opkomst door hartelijk applaus.

M.t.B.