Een Pool over het tooneel in Sowjet-Rusland
Een compleet staatsorganisme
Niets nieuws onder de zon?

In de Weensche ‘Neue Freie Presse’ geeft Bernard Szarlitt een interessant overzicht van een Poolsch boek over het tegenwoordige Russische tooneel. ‘De roode Melpomene’ van Sigismund Nowakowski. Deze Nowakowski was zelf gedurende vele jaren directeur van het stadstheater te Krakau, dat een belangrijke rol gespeeld heeft bij de ontwikkeling van het tooneel in Polen. Hij is dus een vakman; maar bovendien staat hij bekend als een geestig en veelzijdig auteur.

Buffet of godsdienst?

In de eerste plaats stelt Nowakowski zich de vraag, hoe de enorme toeloop van het publiek naar de Russische theaters moet worden verklaard. Hij zelf bracht avond aan avond te Moskou in stampvolle schouwburgen door en heeft met verschillende Russische deskundigen over deze quaestie gesproken. Volgens deze experts moet de schouwburg voor alles een plaats zijn, waar de Russen met elkander naar hartelust politieke discussies kunnen houden. Men koopt dus eenvoudig twee kaarten, stuurt er één zonder verder commentaar toe aan dengeen, met wien men iets te bespreken heeft en treft elkaar dan toevallig in het parterre. Voorts moeten, volgens deze deskundigen, het goedkoope buffet en de aangename verwarming veel bijdragen tot het bezoek.

Nowakowski is echter niet overtuigd door die (nogal zakelijke) argumentatie. Het lijkt hem waarschijnlijker, dat het tooneel in Sowjet-Rusland de vrijwel geheel verbannen godsdienst moet vervangen en dus dienst doet als een middel tot bevrediging van de religieuze behoeften der menschen.

Een volmaakt propagandamiddel.

Zijn eigen observaties brengen Nowakowski tot dieper borende resultaten. Hij ziet in het tooneel het volmaaktste propagandamiddel van het Sowjetregiem. Terwijl hij met veel ironie aan de ‘Staatstheaters’ in de rest van Europa herinnert, die vaak niet meer dan een loozen titel dragen, omdat zij in niets verschillen van andere schouwburgen, constateert hij, dat Sowjet-Rusland nu al meer dan 550 staatstheaters bezit, die dat zijn in den volsten zin des woords. Het repertoire, het doek, de balkons, zelfs de stoelen zijn van communistische leuzen voorzien. In de Opera te Moskou zijn er plaatsen, die een bordje dragen met het opschrift: ‘Alleen voor record-arbeiders’.

Hoogeschool voor de regie en Kindertooneel.

Het verbazingwekkendst aan het Sowjet-Russische tooneel is echter volgens Nowakowski de wijze, waarop voor de organisatie in het kolossaal uitgestrekte rijk wordt gezorgd. Er bestaat een ‘hoogeschool voor de regie’, waaraan een internaat voor duizenden scholieren (waaronder, behalve Russen, ook Tartaren, Basjkiren en Kalmukken!) is verbonden. Er is, naar Nowakowski meedeelt, bovenmenschelijk geduld noodig om b.v. een Kalmuk de regikunst te leeren......

Nowakowski ziet in dit systeem echter slechts een schijnbare vernieuwing, daar men in werkelijkheid doorgaat op een oude Russische tooneeltraditie. Het bolsjewisme heeft de mogelijkheden alleen enorm uitgebreid en het tooneel geheel en al dienstbaar gemaakt aan den staat. Ook een tegenstander van het communisme bewondert de bijna militaire discipline en de voorbeeldige toewijding der acteurs, die een regisseur blijven volgen, zelfs als hij een opvoering twee jaar lang voorbereidt. Terwijl in Europa door de tooneelcrisis het eene gezelschap na het andere verdwijnt, komen er in Rusland steeds nieuwe bij, met machinerieën en geraffineerde decors, die men nergens anders zoo vindt.

Een belangrijk aandeel in dit propagandistisch staatsorganisme is ook het tooneel voor kinderen, waarvan het effect natuurlijk zeer groot is. Nowakowski legt er overigens den nadruk op, dat, hoewel het steeds om politieke doeleinden gaat, de artistieke resultaten van onvergelijkelijk groote beteekenis zijn. De propagandistische tendens verhindert niet, dat men steeds nieuwe motieven zoekt en nieuwe uitdrukkingsmiddelen tracht te vinden.

Rusland en Hellas.

Aan het slot van zijn boek komt deze schrijver tot zeer merkwaardige conclusies. Hij ziet in het Sowjet-tooneel een bewijs voor de stelling, dat er niets nieuws onder de zon is; want het Sowjet-tooneel roept het oude Griekenland in herinnering wakker. Ook in Athene moest, zooals tegenwoordig in Sowjet-Rusland, de tooneelschrijver politiek betrouwbaar zijn en bij het aanbieden van zijn stuk een soort ‘geloofsbrieven’ kunnen overleggen. In het Grieksch heette dat ‘dokimasia’. Ja, zelfs had het antieke Hellas een zeer strenge tooneelcensuur, en één der oudste tragici, een zekere Phrynichos, moest voor ongewenschte opmerkingen in zijn drama ‘De verovering van Milete’ een boete van duizend drachmen betalen. Zelfs Aeschylos had moeilijkheden met de ‘censuur’. Poëzie, rhetoriek en philosophie waren destijds, precies als thans in Rusland, geheel in dienst gesteld van de staatsidee.

Wij zouden hier willen opmerken, dat de vergelijking van Nowakowski voor den tijd van de Atheensche democratie en met name voor den comedieschrijver Aristophanes toch niet meer opgaat. De vrijheid, die Aristophanes zich veroorlooft, zou zelfs de voorstanders van onze gewetensvrijheid doen schrikken.

Dat neemt niet weg, dat de conclusies van Nowakowski, zooals trouwens alle gedurfde conclusies, eenigen zin hebben. Al is het wel zeer gevaarlijk zulke parallellen aan te voeren om duidelijk te maken, dat er niets nieuws onder de zon is.