Marie van Eijsden - Vink
Een tooneelspeelster van de levensblijheid
14 Maart wordt zij 70 jaar

Het is bij het tooneel al niet anders dan op de overige gebieden des levens: de generaties komen, bloeien en verdwijnen, de idealen, die zij met zich dragen, worden geboren, veroveren de harten en worden langzamerhand legende. Als dan de 70ste verjaardag komt, zijn er al velen onder de jongere generatie, die zich even moeten bezinnen, als zij een grooten naam hooren noemen; die naam heeft voor hen al iets van een mythe, zij weten niet alles uit eigen aanschouwing en moeten gedeeltelijk gelooven op gezag....

Meer nog dan bij andere kunstenaars is het talent van den acteur gebonden aan den onverbiddelijken tijd; omdat hij het met zijn heele wezen moet uitbeelden, zichtbaar en hoorbaar, moet hij meer rekening houden met de veranderingen, die de tijd schept, dan de romanschrijver of de schilder, die zelf achter de schermen blijven en alleen het doek laten opgaan voor de personages, die zij losgelaten hebben uit hun verbeelding. Maar voor den tooneelspeler gaat het doek op, terwijl hij met eigen lichaam, eigen gebaar en eigen stem aanwezig is; er bestaat voor hem dus niet die vanzelfsprekende maskerade, ook al maskeert hij zich krachtens de eischen van zijn vak nog zoo dikwijls.

De kroniek van een tooneelspelersleven is daarom vaak nauwer vergroeid met de veranderingen, die dat leven meebrengt, dan dat van schrijvers en musici. Van het debuut als jong meisje tot de laatste rol als grootmoeder: dat is een carrière, waarin men de hoogten en laagten van het bestaan voelt, waarin de verschillende stadia, die de consequenties van den leeftijd zijn, een woordje meespreken!

Als wij, die de carrière van mevr. v. Eysden-Vink slechts gedeeltelijk uit eigen aanschouwing kennen, dikwijls op de legende moeten vertrouwen, dan hebben wij toch nog genoeg herinneringen aan haar om te weten, dat zij een persoonlijkheid met aangeboren charme en natuurlijke opgewektheid was; dat haar rollen dikwijls daarvan hebben getuigd voor volle zalen, voor opgetogen bezoekers van den destijds nog niet door den bioscoop in zijn existentie bedreigden schouwburg.

Een zonnige persoonlijkheid.

Over mevrouw van Eijsden kan men niet anders dan in blijden, opgewekten toon schrijven, omdat zij zelve zoo'n blijde, opgewekte, zonnige persoonlijkheid is - daar heeft de herfst van haar leven niets aan kunnen veranderen - en toch ook, omdat zij in haar tooneelloopbaan, al prikte zij zich nogal eens gevoelig aan de onvermijdelijke dorens, toch vrijwel over rozen is gegaan, d.w.z., dat het geluk haar in zooverre dienstig en gunstig was, dat zij precies op de plaats terecht kwam, waar zij behoorde, dat toevallige omstandigheden - onderschat hun waarde en beteekenis niet! - haar een flinken duw vooruit gaven, dat zij behalve groot talent, onmiskenbaren ijver en nooit verslappende energie bezat, dat zij - hoogste voorwaarde voor artistieken groei - nooit over zich zelf tevreden was - dat zij een mooie, beminnelijke vrouw was en dat zij den persoonlijkheden, die zij op het tooneel uitbeeldde, de volle maat medegaf van haar eigen groote vitaliteit, van haar blijde inborst, haar levensvreugde, haar innerlijken lach, kortom de allen veroverende charme van een gaaf, gelukkig, blijhartig menschenkind.

Zoo hebben vooral de Rotterdammers (want in Rotterdam heeft mevr. van Eysden-Vink een groot deel van haar leven gewerkt), maar ook de Hagenaars haar gekend. Naast Alida Tartaud-Klein, de groote tragédienne van hetzelfde gezelschap, staat zij als de eminente kunstenares van het blijspel, die de harten van velen voor zich innam door haar optreden. Wij kennen dat tegenwoordig niet meer zoo, dàt contact tusschen acteur en publiek, dat niet altijd berustte op de hoogste artistieke normen, maar wel op een gevoel van saamhorigheid, waarvan men het gemis thans vaak als een lacune beseft.

Marie van Eijsden-Vink op de planken.

Er zullen er nog maar weinigen zijn, onder de alleroudsten, die in hun gedachten Marietje Vink als ingénue over de planken zien dartelen. Verschillenden ongetwijfeld herinneren zich haar als de bekoorlijkste jeune première, die men zich denken kan. De meesten echter als de grande coquette, die altijd weer aller harten stormenderhand veroverde en als ‘la mère noble’ een eere-emplooi, dat mevrouw Van Eijsden op bijzonder nobele wijze heeft vervuld.

Een allerliefste ‘ingénue’ was zij, een geestige, gevoelige ‘jeune première’ is zij geweest; een ‘grande coquette’ zonder weerga en als ‘mère noble’ van even groote moederlijkheid en beminnelijkheid als distinctie.

Het tooneel was haar leven van het oogenblik af, dat zij voor ‘den reuk der coulissen’ bezweek en als kind-meisje debuteerde - in 1878 - te Amsterdam bij van Ollefen, Moor en Veltman en haar eerste succesje beleefde als het ‘kind met de aardappelen’ in ‘De dochters van Hazeman’.

Haar Rotterdamsch debuut - bij Willem van Zuijlen in de Kleine Komedie in 1882, doorstond zij als het boerenmeisje in ‘Oue Vrijsters’, het boerenmeisje, uit het welk later haar onovertroffen, goedronde en goedlachsche Pieternel zou groeien.

Eén van haar groote veroveringen was ‘Madame Sans Gêne’, een rol, die zij plotseling moest overnemen van Catharine Beersmans die voor haar een ware triomf werd. En ‘triumf’ is eigenlijk aldoor de trouwe metgezel van Marie van Eijsden gebleven, en naast haar talent heeft zij deze blijde bevoorrechting vooral te danken gehad aan het feit, dat zij het publiek blijheid, vreugde, verkwikking bracht door in de uitbeelding van haar rollen al haar eigen goed humeur, haar levenskracht, haar levensblijheid te leggen, die haar tot op dit oogenblik onwaarschijnlijk jong hebben gehouden ondanks haar zilverwitte haren.

Eere-avonden en jubilea...... en het afscheid.

Het instituut ‘Kermisstuk’ is ons eenigszins vreemd geworden; maar ouderen herinneren zich nog, hoe Marie van Eijsden-Vink als een stralende fee in dergelijke stukken op het tooneel verscheen. Die sfeer van bloemguirlanden in de zaal, publiek in avondtoilet, uitverkochte huizen, reeksen rijtuigen en bloemen en nog eens bloemen is mede aan deze tooneelspeelster onafscheidenlijk verbonden. Eere-avonden en jubilea: het ‘zilveren feest’ van Marie van Eijsden in 1904 (als Maria Theresia) was werkelijk een feest!

In het seizoen 1919-1920, als de ouder geworden Madame sans Gêne, de herdenking van haar 40-jarig jubileum; in 1924 op het toppunt van haar glorie, haar heengaan voor goed, haar afscheid in ‘Wat het zwaarste weegt’ en de erkenning van haar verdienste voor het Nederlandsch Tooneel door de haar verleende onderscheiding van hooger hand: de huisorde van Oranje Nassau!

Met dit heengaan sloot zich, al was zij zelf het zich misschien niet bewust, 'n belangrijke periode voor 't tooneel af. Er valt mee samen - zoo wilde het de tijd - een sterke vermindering der liefde van het publiek voor het tooneel en dit is misschien wel een der redenen geweest - even mogen wij wat ernst mengen in de blijheid onzer woorden - waarom Marie van Eysden is heengegaan en zelf den datum van ingang van haar ‘otium cum dignitate’ heeft bepaald om zich met haar echtgenoot, den heer P.D. van Eysden, diens verdiensten als directeur, vreezen wij, men wat te laat heeft erkend en wiens beteekenis als leider men in die dagen ongetwijfeld heeft onderschat - in het leven van ambtelooze, daarom allerminst vergeten burgers, terug te trekken.

Rollen.

Wij noemen hier een paar van mevr. van Eijsdens voornaamste rollen. Zij speelde in de blijspelen van de Caillavet en de Flers; als ‘Madame sans Gêne’, als mevrouw Arvik in ‘Als de jonge wijn bloeit’, als Olga in ‘Afscheid van het Regiment’, als Koningin Elizabeth in ‘Maria Stuart’, als Marie Tervoorst in het voor haar geschreven ‘Domheidsmacht’ van Marcellus Emants, als de echtgenoote in Bataille's ‘Fakkels’, als de Amélie in Schürmann's ‘De Vrouw van veertig jaar.’ als Ynske in Fabricius' tooneelspel, als Prudence in ‘Marguerite Gautier’, als Lona Hessel in ‘Steunpilaren der Maatschappij; als Florence Bell; Zaza, de gravin in ‘Het sprookje van den wolf’, als de hertogin uit ‘De sterkste Band’ als La belle Marseillaise, Colinette, Miss Hobbs, Philaminte in ‘Geleerde Dames’ mevrouw Guichard in ‘Mijnheer Alphonse’, als de oudste van Hobson's dochters, als Käthe in Oud-Heidelberg, mevrouw Rothschild in ‘De Vijf Frankforters’, als Caesarine in ‘Mijnheer Pirroen’ als de Markgravin in ‘Levensdal’, als Rita Rivera in ‘De Eischen der Moraal’ en als de oolijkste en vroolijkste en meest-Hollandsche aller Pieternels.

Volledig zal deze opsomming zeker niet zijn, maar zij geeft er ons een kleine voorstelling van, waarom Marie van Eijsden - Vink thans met trots terug mag zien op een welbesteed leven.