Nachtcabaret zum blauen Hirsch
Princesse Schouwburg

Op een tijdstip, waarop men zich gewoonlijk prepareert (volgens een oeroude traditie) om frisch gebaad en gezalfd naar bed te gaan, te weten Zaterdagavond te 11 ure, hebben wij ons ditmaal naar den Princesse-Schouwburg gespoed, ten einde getuige te zijn van het debuut eener nieuwe diersoort: het blauwe hert. Voor de heerschende opvattingen van onze aera eigenlijk een afzichtelijk, want verre van raszuiver exemplaar: een kruising tusschen een vogel en een zoogdier. Deze kruising is hoogst zeldzaam, en daarom was men met eenig recht nieuwsgierig naar het resultaat. Welnu, het resultaat overtreft alle verwachtingen; de volle zaal heeft kunnen constateeren, dat gemengd bloed niet alleen levensvatbaarheid bezit, maar ook intensiveering der wederzijdsche erfeigenschappen ten gevolge heeft.

Om alle zoölogische en eugenetische beeldspraak verder ter zijde te stellen: Fritz Hirsch en de zijnen hebben zich met Jushny en de zijnen voor één avond vereenigd om het Comité tot bestrijding der tuberculose in Nederland en Koloniën van dienst te zijn, en uit die samenwerking is een allergenoeglijkste avond geboren. Het bleek, dat deze twee heeren uitmuntend geschikt zijn om elkaar als conférenciers aan te vullen, voor den gek te houden en zelfs luidkeels te beschimpen; zoo luidkeels zelfs, dat de heer Hugo Helm tusschenbeide moest komen om een handgemeen te verhinderen. Hirsch beschulddigde Jushny ervan, dat hij in Londen hetzelfde zei als in Den Haag: nl., dat deze stad de mooiste, aangenaamste en intelligentste was van de heele wereld, en Jushny liet dat niet op zich zitten. Hij werd steeds agressiever, streek heeren in de zaal over het al dan niet met haar bezette hoofd, ontdekte en passant in een der bezoekers een inwoner van Zutfen, in een ander een formidabel zanger (die door het publiek spontaan werd bejubeld) en bereikte het hoogtepunt van zijn carrière door een pop voor niet minder dan f 130 te veilen. Fritz Hirsch, o bittere ironie van het lot, werd de gelukkige eigenaar....

Als programma serveerde men een ingenieuzen cocktail uit het repertoire der beide gezelschappen. Friedel Dotza, Leierkasten, Blume von Hawaii waren dooreengeschud met talrijke andere meer of minder bekende personages uit de wereld van de lichte muze; een scheut Darja Collin-Gabor Cossa verleende aan het brouwsel nog een bijzonderen bijsmaak. Critiek op dit alles wil men ons ditmaal wel ten goede houden; het critieke punt was de mixtuur en die was uitmuntend. Dat wij tegen halfdrie wat slaperig werden, was force majeure van de ijzeren wetten des lichaams.

In de pauze bleek, hoezeer het goede doel de stemming kan verhoogen. Bij sommige premières is het zelfs in de microscopische foyers van den Princesse-Schouwburg wel eens leeg; maar nu was het er zóó vol, dat men elkander haast vertrapte. Een sfeer van lichte corruptie was onmiskenbaar aanwezig, want het aangeboden eetbare en drinkbare materiaal werd door de charmante leekenbediening voor speculatief opgedreven prijzen verkocht. Men verschafte ons Zeeuwsche babbelaars, die wij beslist niet noodig hadden, en ergens zagen wij een heer in zijn ijver voor de goede zaak een flesch champagne over de knie breken, zoodat men daar door het vocht moest waden; een misverstand, dat niet in staat was de vriendelijke gezichten te doen versomberen. Ook hier heiligt het doel alle middelen.

Het is bepaald jammer, dat het blauwe hert slechts een éénnachtsvlieg is, want de heeren Hirsch en Jushny zouden in associatie de records van Laurel en Hardy absoluut slaan. Mochten zij er in de toekomst eens genoeg van krijgen op zichzelf te staan, dan heeft deze avond hun een duidelijke vingerwijzing gegeven in de richting van een ensemble ‘Hirsch en Co.’, of, als men dien firmanaam voor Jushny te weinig eervol acht: ‘Die Blauen Donau-Schlepper’.

M.t.B.