Lucienne Boyer
Gebouw voor K. en W.

Lucienne Boyer is beroemd geworden door gramophoon en radio; vandaar, dat zij gisteren in de groote zaal van het groote Gebouw een respectabel stuk programma met haar chansons moest vullen. En aangezien in de zaal de luistervinken en schijvendraaiers ongetwijfeld in de meerderheid waren, kon men er maar niet genoeg van krijgen en de stem van Lucienne Boyer werd op een harde proef gesteld. Zij doorstond die proef natuurlijk schitterend en reserveerde haar beroemde nummers, zooals ‘Prenez mes Roses’ en ‘Parle Moi’, zeer diplomatisch tot het einde. Toen was de complete extase verzekerd. Aan de sfeer van vertrouwelijke vrijmetselarij was te merken, dat het publiek hier een algemeen bekende afgod kwam aanbidden, die de verwachtingen, draadloos en per Columbia gewekt, ook niet teleurstelde. Het woord ‘aimer’ werd in alle toonaarden vervoegd en met onuitsprekelijke gracie.

Ik gun Lucienne Boyer haar succes en haar schare, maar acht het daarom nog niet gelukkig, dat zij uit het cabaret is overgegaan naar een zaal van enorme, plechtstatige afmetingen, die dreigend veel op een concertmilieu gaat lijken. Deze kunst hoort hier niet thuis, tenzij als onderdeel van een grooter programma. Twintig chansons in denzelfden stijl na elkaar kan ook de charmante Lucienne Boyer tenslotte niet opdienen, zonder op den duur in herhalingen te vervallen. De gebarentaal en de dictie van het chanson verraden bijna noodzakelijk hun conventionaliteit, wanneer de chansons elkaar per reeks opvolgen; want in laatste instantie is de traditie van het Parijsche cabaret gebaseerd op een stevig fundament van geheide clichés. De ‘beroepssmartelijkheid’ van de versmade, liefhebbende vrouw heeft zoo haar eigen gelaatsexpressie gekregen, en men ziet al aan de shawl (of hoe heet zoo'n ding?), die met tragischen zwaai over den schouder wordt gegooid, dat het weer ernst wordt. Misschien zijn er menschen, die dezen cabaretstijl als het summum van daemonie beschouwen, maar mij lijkt het toch meer een tragisch tijdverdrijf.

Wat Lucienne Boyer doet, doet zij goed. Zij heeft één accent, dat betrekkelijk weinig gevarieerd wordt; zij heeft een bijzonder mooie stem, en zij heeft voor alles zeer veel charme. Veelzijdig is zij echter zeker niet, en zoo komt het, dat men langzamerhand naar haar luistert, zooals men 's zomers limonade door een rietje opzuigt; bijna onbewust van wat men doet, alleen met de zekerheid van een permanenten zoeten smaak in den mond. Eerlijk gezegd, ik verlangde op het laatst zoowaar naar een scheutje Heintje Davids er tusschen door. Men moet het Lucienne Boyer overigens niet kwalijk nemen; zij doet alles wat zij kan om ons prettig te stemmen met liefde en romantiek, en zonder den roem van de Columbia-platen zou zij ook niet zulke lange programma's behoeven te vullen......

Het orkestje Iza Volpin, dat heerlijk week musiceerde en begeleidde en de conférencier Charles Fallot, vulden de rest van den avond. Fallot sloofde zich waarlijk niet onverdienstelijk uit, vertelde de geschiedenis van het caberet, verhaalde anecdotes, waarvan ik er slechts twee van nabij kende, en verblufte ons door zijn vaardigheid in de dichterlijke improvisatie.

M.t.B.