Mannen in 't wit
Een zuiver stuk in een uitmuntende opvoering
Bij het Centraal Tooneel

Iedere maatschappelijke groep heeft een aantal conventies en tradities, die voor de insiders zoo vanzelfsprekend zijn, dat ze door hen nauwelijks meer bewust worden waargenomen. Des te moeilijker voor den buitenstaander om zich een dergelijk milieu zoo voor den geest te roepen, dat hij met de insiders meeleeft, en mee voelt vooral (want het komt hier juist op de gevoelsnuance aan); des te meer respect ook mag men voor den tooneelschrijver hebben, die zulk een milieu zoo weet weer te geven, dat het niet alleen boeit, maar ook overtuigt.

Sidney Kingsley, de schrijver van ‘Men in White’, is er inderdaad volkomen in geslaagd de atmosfeer te scheppen, die hij noodig had om het zoo bijzonder eigenaardige medische milieu te teekenen. Als men iets weet van die categorie, dan weet men ook, hoe moeilijk het is de nuance van deze menschen over te brengen op een schouwburgpubliek en hoe gemakkelijk men daarentegen in charge of goedkoop ‘realisme’ vervalt. Het medische milieu wordt gekenmerkt door een wonderlijke vermenging van humaniteitsidealen (het ‘nobile officium’), wetenschappelijke clan-gevoelens, een specifieken humor, en bovendien nog commercieele factoren (de ‘praxis aurea’); daaruit is de dokter opgebouwd, of liever, die sociale elementen begrenzen zijn privé-persoonlijkheid, die hij immers ook nog heeft. Dat is trouwens het kernprobleem van dit stuk ‘Men in White’: de keuze tusschen persoonlijk leven en roeping. Ook dat probleem zou heel gemakkelijk tot een ouderwetsch receptje te reduceeren zijn, maar Sidney Kingsley heeft het geval, waarom hij zijn ziekenhuismilieu groepeert, zeker niet conventioneel opgezet. Hij graaft niet bijzonder diep, maar zijn tooneelwerk is, ook als psychologie, doorgaans zuiver en vrij van effectbejag; alleen het laatste tafereel gaat iets te veel naar den moraliseerenden kant. De geschiedenis is op zichzelf niet gegecompliceerd. Dr Ferguson, assistent bij den chirurg dr Hochberg, met wien hij de gepassioneerde liefde voor het vak gemeen heeft, is verloofd en die verloving brengt zijn geluks ik met zijn medische ik in conflict. Dat conflict schept een hiaat tusschen zijn verloofde en hemzelf; zij staan een oogenblik los van elkaar, en in dat oogenblik ontmoet hij de verpleegster Barbara Dennen, met wie hij een ‘avontuur’ (eveneens van een oogenblik) beleeft. Het ‘avontuur’ heeft ‘gevolgen’, en de verpleegster komt op de operatietafel. Bij die operatie ontdekt Laura, Fergusons verloofde, de toedracht van het gebeurde en daaruit volgt het slotconflict, dat de beslissing brengt: Ferguson begrijpt, dat hij niet anders kan dan medicus zijn; het ‘leven’ moet daarbij op den achtergrond komen.

Uit dit referaat der feiten kan men reeds opmaken, dat het probleem van den schrijver niet in de eerste plaats de aandacht verdient; wat hem tot een zeer verdienstelijk tooneelauteur stempelt, is zijn kennis van den dokter, als vakman en als mensch. Het laatste is zeker het moeilijkste deel van het werk, want medisch jargon en medische allures zijn aan te leeren en in te studeeren; de medische psyche daarentegen vraagt intuïtieve voelhorens, die Sidney Kingsley ongetwijfeld bezit. Zijn dr Hochberg is een uitmuntend gekarakteriseerde doktersfiguur; een man van de wetenschap, bij wien die wetenschap zich geamalgameerd heeft met het humaniteitsideaal, zoodat hard werken en spontane menschenliefde zich in hem niet meer van elkaar los laten maken. Deze Hochberg domineert eigenlijk in het geheele stuk, hoewel hij bij de intrigue slechts zijdelings is betrokken; hij geeft het om zoo te zeggen zijn motto, en aan hem is ook in het laatste tafereel de rol van apologeet der medische wetenschap beschoren. Hij gelooft onverzettelijk in die wetenschap, ook al ziet hij, hoe zij faalt; hij heeft die typische artsenmentaliteit op zijn best, die door den naam ‘nobile officium’ inderdaad niet te hoog wordt gequalificeerd. De doktoren om hem en de beide vrouwen zijn eveneens met veel talent geteekend, al is, zooals ik al opmerkte, meer de sfeer dan de analyse der karakters hoofdzaak. Als tooneelstuk is ‘Men in White’ bovendien goed geconcipieerd, al vraagt men zich af, of het erg waarschijnlijk is, dat een chirurg een willekeurig meisje (willekeurig tenminste ten opzichte van de medische wetenschap) een ernstige operatie laat bijwonen. Dat moment lijkt wel wat opzettelijk gecreëerd voor het goede verloop van zaken, maar verder is er weinig, dat stoort door onhandigheid of overbodigheid. Een echt stuk om te spelen.

Het Centraal Tooneel heeft dan ook gespeeld en op maximum kracht. Deze opvoering was ronduit voortreffelijk en een groot succes voor Laseurs regie. Dat het medisch klopte, schijnt men aan prof. Van Rooij te danken te hebben; volgens mijn medischen raadgever overtrof Laseur zelfs zijn deskundigen leermeester nog in hygiëne en operatietechniek. Het stuk eischt die illusie volstrekt en een geleerde als hulpregisseur is hier zeker geen overbodige weelde. Het tafereel in de operatiekamer was nu indrukwekkend door zijn preciesheid en nauwgezette documentatie; deze Klu-Klux-Klan van aesculapen was, dat voelde men, in de beste leerschool gedrild. Maar zien wij af van de medische détails, dan kunnen wij ook de rest van de opvoering zonder voorbehoud allen lof toezwaaien. Het Centraal Tooneel is een homogeen ensemble geworden, dat bovendien een paar bijzonder knappe acteurs herbergt. Zeer geloofwaardig was Oscar Tourniaires dr Hochberg; op en top de medicus, zooals de rol die voorschrijft, met iets rustigs, onverzettelijks en toch humaans; niet minder aannemelijk en bij momenten zelfs bijzonder sterk Joan Remmelts als dr Ferguson; Remmelts ontpopt zich steeds meer als één van de veelbelovenden, waaraan het tooneel zich wel mag vastklampen. Een verrassing was ook Rie Gilhuys als Laura Hudson; zij bracht deze rol werkelijk op het eerste plan, wat men lang niet van al haar rollen kan zeggen. Mary Dresselhuys als de verpleegster had ditmaal slechts een betrekkelijk bescheiden taak, waarvan zij zich met talent kweet.

Onder Laseurs regie was ook de kleinste rol verzorgd. Ik herinner mij echter met name Laseurs dubbele functie in dit stuk (als patiënt en als dokter, twee uitersten, die hij beide wist te treffen); Cor Hermus als dr Levine, het ontmoedigde voorbeeld voor dr Ferguson; en Frits van Dongen, die ook twee personages (arts en commissaris van het ziekenhuis) te verantwoorden had en dat met virtuositeit deed. Ik noem deze namen, maar niet ten nadeele van de overige medespelenden. Hoe verzorgd was b.v. niet in alle opzichten de vergadering van commissarissen en doktoren, juist als voorbeeld van samenspel!

Het décor naar ontwerp van Paul Bromberg verdient een afzonderlijke vermelding om zijn discretie en smaak.

Het publiek was in grooten getale opgekomen en juichte de spelers zoo hartelijk toe, dat men wel van een ovatie mag spreken.

M.t.B.