Les vignes du Seigneur
Comédie van de Flers en Croisset
Alliance Française

‘Etre dans les vignes du Seigneur’ beteekent in het Nederlandsch zooveel als ‘hem om hebben’; maar het klinkt heel anders, en zeker wanneer de Alliance Française het tooneelstuk van dien naam met haar cultureele oogmerken patroniseert. Men accepteert nu eenmaal veel meer in het Fransch, omdat het Fransch herinneringen aan Parijs wakker roept; en Parijs, nietwaar? Nietwaar? Ja, inderdaad, zoo is het!

De heeren de Flers en Croisset zijn, gelijk algemeen bekend is, een paar uitmuntende blijspelmakers; zij hanteeren de problemen van den boulevard met een vlotheid, die in het ruwe Noorden geheel onbekend is; hun metaphysica zweeft niet tusschen God en duivel, maar tusschen amant en cocu. De wereld van spanningen, die tusschen deze twee begrippen ligt, is de wereld, waarin de heeren F. & C. zich zoo thuis voelen als een rabbijn in den Talmud; zij veronderstelt een geheel apparaat van amoureuze strijdvaardigheid, waarin evengoed een bepaalde hoeveelheid dogmatiek ligt opgesloten als in welk ander systeem ook. Buiten de begrippenpolariteit van amant en cocu treden deze knappe werklieden niet; juist omdat zij hun métier verstaan, houden zij zich aan de code der liefde, zooals die door den Parijschen boulevard wordt voorgeschreven. Veel zakelijkheid en veel karakterloosheid: dat is het recept van de ‘liefde’, zooals die in ‘Hij heeft 'em om’ of, in de taal van de Alliance, ‘Les Vignes du Seigneur’, met een vuurwerk van geestigheden aan het heilsbegeerige publiek wordt gepredikt. En in zooverre zijn de heeren F. & C. zeer representatieve vertegenwoordigers van de Fransche cultuur in een zekere bovenlaag en is het misschien zelfs wel zeer verantwoord hun werken in naam van die cultuur door speciale vertooningen te propageeren. In ieder geval is het zeker, dat geen land ter wereld een paar auteurs bezit, die met zooveel luchtigheid een omelet weten te serveeren, waarvan de ingrediënten uit niet veel meer dan wat beschaafde saloperie bestaan. De vraag blijft echter: heeft Frankrijk niets belangrijkers dan het concern F. & C. om een seizoen mee te openen?

Ziet men van al deze cultureele verantwoordelijkheid af, dan kan men wel zeggen, dat ‘Les Vignes du Seigneur’ ons gisteravond zeer heeft geamuseerd. F. & C. leveren ditmaal een onbeschrijflijk aantal verwikkelingen, die alle draaien om een zekere Madame Bourgeon, die een practische vrouw is en het respectabele bourgeois-milieu voor haar beide dochters verlangt; reden, waarom M. Henri Lévrier door een bui van dronkenschap van de ééne, reeds in een liaison met een anderen heer levende dochter moet worden losgemaakt om in de armen van de andere dochter te worden gevoerd. De dronkemansscène is de spil van het stuk, dat zich ook voor de rest niet boven het peil van het boulevardtooneel verheft. In dit genre is het, vooral in de beide eerste acten, perfect van bouw en overschuimend van een zeker soort geest, die zelden in platheid ontaardt (als men wil kan men dat als een moreele verdienste beschouwen); de derde acte wordt wat snel afgeraffeld, maar heeft ook nog een overvloed van mousseerende affecten. Cocu en amant zijn natuurlijk beide present, evenals de traditioneele Fransche mama, die de tactiek van de liefde verbindt met nuttige bekommeringen om de sociale positie. Een dialoog zou men niet vlotter en sproedelender kunnen wenschen.

De Fransche acteurs onder leiding van Mlle Cathérine Fonteney, sociétaire der Comédié Française, hebben F. & C. niet intuïtief begrijpen gespeeld. Behalve Cathérine Fonteney zelf, die de practische moeder, Mme Bourgeon, pittig en zakelijk vertolkte, moet ik in de eerste plaats noemen den voortreffelijken Henri Lévrier en Pierre Dux, die het nerveuse, voorzichtige en karakterlooze in deze figuur werkelijk uitstekend deed uitkomen; zijn dronkenschap, die menigeen in het Dietsch gechoqueerd zou hebben, maar die in het Gallisch slechts instemming wekte, was van een bijzondere natuurlijkheid, zijn vrijage met de verkeerde dochter niet minder bekwaam. Cocu was ditmaal de ‘echtgenoot’ van die verkeerde dochter, Hubert de Cardec, wat conventioneel, maar toch zeer aannemelijk getypeerd door Henry Prestat. De beide dochters, Yvonne en Gisèle, werden zeer verschillend, maar in beide gevallen met smaak en talent geïnterpreteerd door Violette Jordens en Nadine Picard. Voor de extra komische effecten laten F. & C. hier vooral een zotte tante (enfant terrible en caricatuur van het milieu) en een pootigen Engelschman zorgen, de laatste buitengewoon amusant ingelascht als ‘nationaal’ nevenmotief (de Engelsche simpelheid tegenover de Fransche complicaties); zij werden resp. door Rauzena en Philippe Janvier goed gespeeld.

Het talrijke publiek werd door de vlotte vertooning zeer geboeid en was gul met applaus.

M.t.B.