l'Homme
Tooneelspel van Denys Amiel
Drie sterke rollen
Alliance Française en Nederland-Frankrijk

Dit stuk van Denys Amiel, met welks introductie men ons een veel grooter genoegen heeft gedaan dan met het stuk van denzelfden auteur van het vorig seizoen, is een variatie op het motief van den driehoek. Men verbaast zich er over, dat er telkens weer Fransche tooneelschrijvers zijn, die de schijnbare mathematische onverbiddelijkheid van dien driehoek weten te logenstraffen door een nieuwe wending, een nieuw gegeven; en ook ditmaal moet men ronduit bekennen, dat Amiel er in geslaagd is de op zichzelf simpele formule van den man, de ‘wettige’ vrouw en de ‘minnares’ van banaliteit te ontdoen. Zeker, men kan vooropstellen, dat zulke probleemstellingen als die van Amiel geen stand houden tegenover de sociale problemen van het liefdeleven der menschen, zooals daar zijn één-kamer-woningen, krotten en werkeloosheid; maar het zou onbillijk zijn Amiel zijn recht niet te gunnen binnen de grenzen, waaraan zijn stuk zich houdt. En bovendien: de tijd, dat men in Sowjet-Rusland de individualistische conflicten der liefde afdeed met een verachtelijk gebaar, is ook al weer voorbij. Wie weet, of men binnenkort Amiel ook niet gaat bewerken voor den Moskouschen schouwburg....

Amiel stelt ons in het eerste bedrijf van ‘l'Homme’ voor het fait accompli van een gelukkig huwelijk: te duidelijker gelukkig, omdat het niet gedeerd kan worden door het geroddel van een paar vriendinnen over ‘de mannen’. De verhouding tusschen Jacques en Claude berust op een zekere klaarheid, die niet verward moet worden met de opzettelijke eerlijkheid, die in sommige huwelijken het karakter van een politiek programma heeft aangenomen; deze liefde heeft een niveau bereikt, waarop van een bepaald soort intriges geen sprake meer kan zijn. Claude motiveert tegenover haar vriendinnen de trouw aan haar man door de eenvoudige verklaring: dat hij haar anders zijn ontrouw zou hebben verteld. Amiel maakt in dit eerste bedrijf volkomen aannemelijk, dat deze wederzijdsche oprechtheid geen domheid of traagheid is: en wanneer dan ook de andere vrouw, Madeleine, die bezig is te scheiden, zich in het verloop van deze twee levens mengt, is de sfeer voor een loyale ‘strijd’ gegeven.

Tusschen Jacques en Madeleine groeien nu gevoelens, die zij zich hoeden te definieeren; in ongedefinieerden toestand zijn zij immers het minst gevaarlijk.... zoolang er geen beslissend moment is geweest. Maar Claude heeft het bestaan van die gevoelens ontdekt, die zich trouwens geleidelijk hebben ontwikkeld uit vriendschappelijke, half-vriendschappelijke betrekkingen; en zij besluit uit de volheid van haar liefde voor Jacques, die immers ook haar liefheeft, loyaal toe te staan wat gewoonlijk achterbaks wordt genomen. Hier ligt het zwaartepunt van Amiels stuk; en in dit tweede bedrijf geeft hij door een meesterlijken dialoog de vrouw in haar verhouding tot den man, in een waarachtige poging om het niveau van hun liefde te handhaven. Er is hier geen sprake van een hijgend gebracht offer; neen, de vrouw beseft, dat zij haar liefde natuurlijk verrijkt door haar man zijn minnares te gunnen; de sfeer van dit tweede bedrijf is die van een edel en met open oogen ondernomen experiment.

Het derde bedrijf geeft den even natuurlijken ontbindingstoestand van de verhoudingen in het tweede geschapen. Na verloop van een paar maanden is alles wat maar op niveau zou kunnen lijken verdwenen; de twee vrouwen staan tegenover elkaar met de primitieve instincten van alle willekeurige vrouwen, die elkaar een man betwisten; en na een vulgaire scène, een noodlottige uitbarsting, die een aanfluiting is van de loyauteit van de tweede acte, loopt het experiment uit op veronal.... Met deze ontknooping geeft Amiel de meest aannemelijke oplossing; maar met dat al is zijn probleemstelling het belangwekkendst in de tweede acte, waar de intelligentie van de vrouw een uitweg zoekt die niet tweederangs en evenmin geforceerd kameraadschappelijk zal moeten zijn.

* * *

Voor de vertolking van de drie zware hoofdrollen niets dan lof. Voortreffelijk en prachtig genuanceerd was Valentine Tessier als Claude; in het bijzonder haar opvatting van het tweede bedrijf kan ik niet genoeg bewonderen. De vrouw, die hier het ‘concurrentie’-gevoel tracht te veredelen, moet geen hysterische offermaniak zijn; zij moet voor alles de verrijking, die van het ‘deelen’ uitgaat, verbeelden, en het sobere spel van Valentine Tessier bereikte dat effect volkomen. Jean Debucourt in de rol van Jacques was niet minder te prijzen; zooals de vrouw geen offermaniak moet zijn, zoo is deze man alles anders dan een Don Juan; eer heeft hij iets van de naïeveteit der jongensachtigheid bewaard. Debucourt bracht de persoonlijkheid van dezen Jacques zeldzaam gaaf over het voetlicht; zijn samenspel met Valentine Tessier was even onberispelijk als geinspireerd. Solange Moret was als de ‘tegenpartij’ Madeleine een uitstekend contrast en tegelijk aanvulling van Claude; niet meer femelle dan noodig is volgens den tekst, vooral ook in het laatste bedrijf sterk in haar wanhoop en radelooze vulgariteit. De drie vriendinnen, die in dit stuk maar een zeer bijzakelijke rol vervullen, werden goed gespeeld door Madeleine Foujane, Nilda Duplessy en Hélène Lara.

De schouwburg was zeer goed bezet en betoonde zich (hoewel gedeeltelijk niet altijd juist reageerend) zeer erkentleijk voor dit zuivere tooneel.

M.t.B.