La Dame aux Camélias
Annie van Ees creëert Marguérite Gauthier
Bij het Hofstadtooneel

Dat men het gerenommeerde stuk van Alexander Dumas in dezen tijd nog eens voor den dag haalt, laat zich verklaren; het is een stuk met zekere speelmogelijkheden, die modern tooneelwerk vaak mist. De hoofdrol geeft de actrice, die haar creëert, een vrijbrief voor een eigen opvatting, juist omdat men om de psychologie van Dumas niet veel meer kan doen dan glimlachen. ‘La Dame aux Camélias’ is een stuk historie van de negentiende eeuw geworden; van een eeuw, die den menschen van een bepaalde kategorie veel vrijen tijd toestond en dus ook veel gelegenheid om hun bezigheid van dien vrijen tijd, de liefde, te idealiseeren. De ‘slechte vrouw’, die eigenlijk een stralend-blanke ziel heeft, die in haar botsing met de conventie dus het zedelijk recht aan haar zijde heeft, maar desalniettemin ondergaat, omdat zij aan het kortste eind trekt en het ‘slechte leven’ haar heeft ondermijnd...., dat alles roert ook nog wel den twintigste-eeuwer, die van Marlene Dietrich soortgelijke zielconflicten te zien krijgt op de film, maar het doet hem tegelijk denken aan verbleekte foto's uit een ouderwetsch album. De psycho-analyse heeft onder de requisieten van Dumas aardig huisgehouden, zoodat men niet zoo best meer begrijpt, waarom het stuk aanvankelijk ‘gedurfd’ was. Dumas legt zoozeer den nadruk op den stralenden kern van Marguérite en maakt van haar minnaar Armand Duval zulk een edelen schildknaap, dat de atmosfeer van de demi-monde ons meer aandoet als een praeludium op de triomf van al het schoone en goede dan als iets, dat zou kunnen choqueeren.

Maar omdat het stuk historisch is geworden en de personages alleen tot leven kunnen worden gewekt door de interpretatie der acteurs, is ‘La Dame aux Camélias’ als speelstuk nog wel te verdedigen. Het zit als tooneel bovendien goed in elkaar, al duurt de sterfscène nu wat rijkelijk lang; en zoo is het volstrekt niet onmogelijk, Marguérite, de groote minnares, ook voor ons nog aannemelijk te maken. Men weet, dat de hoofdrol een geliefd object is geweest voor vele beroemde actrices: Théo Mann - Bouwmeester, Sarah Bernhard; en met recht, want alles wat een actrice maar kan verlangen, ligt in den tekst als mogelijkheid besloten. Het geheele klavier der vrouwelijke harstochten kan worden aangeslagen, en daarbij zegeviert het goede, zij het dan ook in den dood.

Cor van der Lugt Melsert heeft aan een interviewer verteld, dat zijn vrouw geen van haar kunstzusters ooit in deze rol had gezien. Men kan deze mededeeling door de creatie van Annie van der Lugt Melsert - van Ees wel bevestigd achten; want zij speelde zeker geen copie van een andere opvatting en gaf Marguérite Gauthier in haar eigen nuance. In het eerste bedrijf was zij door een teveel aan geaffecteerdheid (waarschijnlijk spraken de première-zenuwen ook een woordje mee) nog niet overtuigend, zoodat de tekst vaak lichtelijk rhetorisch klonk; de gemaakte toon kan hier onmogelijk in de bedoeling van den schrijver hebben gelegen; maar naarmate het stuk zich afwikkelde, vond zij meer en meer het juiste accent, zoodat de derde acte (de ontmoeting met den vader van Armand Duval, het keerpunt van de tragedie) in een soberen en geenszins melodramatischen stijl aan ons voorbijging. Ook in het vierde (de salon bij Olympia) en vijfde bedrijf (de lange sterfscène) kon men zich met deze vertolking zeer goed vereenigen; de sterfscène is nu eenmaal positief te lang geworden, maar Annie van Ees heeft haar best gedaan ook die lengte te doen vergeten. Deze Marguérite was ongetwijfeld niet de best denkbare, maar toch in veel opzichten zeer te waardeeren.

Wat van Marguérite in het bijzonder geldt, gold ook voor de geheele opvoering: zij was in de eerste plaats sober, het melodramatische was in de regie van Cor van der Lugt Melsert zooveel mogelijk onderdrukt; in het algemeen zeker allerminst tot schade van het stuk, dat maar al te gemakkelijk kan ontaarden in een edel tranenbad. Van der Lugt speelde zelf tot het uiterste sober Georges Duval, den vader; een opvatting, die op deze plaats aangewezen is, dunkt mij, want deze vader is wel een vervaarlijke hypocriet en heeft bij Dumas desondanks iets van een onverbiddelijk fatum, een ‘hoogere instantie’; maakt men hem dus te heftig of te onsympathiek, dan schiet men de intentie van de rol voorbij. Minder bevredigde Dick van Veen als Armand Duval, in wiens gepassioneerde liefde voor Marguérite, die toch zijn vamp in engelgestalte is, men niet zoo recht geloofde; hier had wat minder soberheid en wat meer onstuimigheid grooter relief gegeven; nu kon men wel eenige goede momenten noteeren, maar toch niet van een volmaakten Duval spreken.

In de bijfiguren was deze opvoering te prijzen. Zoo was bijv. Louis Gimberg goed als Gaston Rieux, Gerhard Alexander correct als de Varville, Joekie Broedelet sympathiek als Nanine; terwijl Enny Heymans - Snijders in de humoristische rol van Prudence en Mimi Boesnach als Olympia de eer van de demi-monde ophielden. Bob Oosthoek als Gustave en Myra Ward als Nichette gaven naar behooren het gelukkige paar, tortelend volgens den wil van Dumas.

De decors van Karel Brückman droegen veel bij tot het welslagen van het geheel.

Zoo was deze nieuwe ‘Dame aux Camélias’ begrijpelijkerwijze bij het vrij talrijke publiek een zeer groot succes. Annie van Ees, die veel bloemen in ontvangst had te nemen, werd bultengewoon hartelijk toegejuicht.

M.t.B.