Die fünf Frankfurter
Albert en Else Bassermann met het Stadt-Theater Strassburg

Nog altijd is het blijspel van Carl Roessler, dat eens een glorienummer was van Royaards' repertoire, een stuk met onmiskenbare charme, vooral door zijn gevatten dialoog (al is die dan ook vol duidelijk berekend effect) en zijn aardig tegenover elkaar stellen van het nieuwe geldmilieu en de ietwat operetteachtig geworden restanten van het ancien régime. Er is een gezonde humor in dit soort tooneel, die aangenaam contrasteert met de haat-en-nijd-atmosfeer, die dank zij de Protocollen van de Wijzen van Zion om het Jodendom hangt; en al zullen wij niet zoo dom zijn om alleen op ‘Die Fünf Franfurter’ af te gaan, wij hebben toch reden genoeg om aan te nemen, dat de schrijver van dit stuk de verhoudingen minder bevooroordeeld zag dan de heer Fleischhauer te Bern. Trouwens, geïdealiseerd worden de internationale geldmagnaten hier niet, of het moest zijn door den lach, die immers alles idealiseert en vergeeflijk maakt; de typeering van de vijf broeders en hun moeder is gemoedelijk, maar lang niet zonder onderscheidingsvermogen gedaan, en het beetje idylle tusschen ‘oom’ Jakob en Charlotte Rothschild ook met vaardige tooneelhand aangebracht. Zoodat men, alles in alles, bij ‘Die Fünf Frankfurter’ een amusanten avond passeert.

Een andere vraag is, of men Albert Bassermann niet liever in een rol zou zien, die hem meer op zijn persoonlijke gaven zou aanwijzen dan in dit stuk Salomon Rothschild, die de eerzucht heeft zijn dochter aan een echten hertog uit te huwelijken. Na zijn prachtige creatie in ‘Die Wildente’ verleden jaar had deze Salomon, hoe knap en los ook gespeeld, toch wel voornamelijk het effect dat hij ons ‘naar meer deed verlangen’. Met dat al was het weer een genoegen om naar de altijd persoonlijke en toch zeer afwisselende kunst van dezen acteur te kijken. Else Bassermann zag men voorts in een zuivere en ingehouden vertolking van de moeder, die eigenlijk het centrale punt van het stuk is; men kan zich de rol anders voorstellen (persoonlijke herinneringen aan Royaards' opvoering heb ik helaas niet), maar deze soberheid doet het heel goed.

Onder het gezelschap van het Stadt-Theater Strassburg zijn verder een paar zeer behoorlijke krachten naast veel zwakkere elementen. Albert Walter als Anselm was b.v. alleraardigst getypeerd. Harry Flatow als Karl, de pretentieuse ‘Italiaan’, ook amusant; Nathan (Alfred Durra) en Jakob (Harald Grünert) maakte minder indruk. In de vorstelijke regionen was de bezetting behoorlijk, maar niet uitmuntend; Harry Landa als Gustav van Taunus en Walter Redlich als zijn hofmaarschalk hielden zich aan de gewone blijspelopvatting. Paula Otte als Charlotte Rothschild overtuigde niet en had zeker te weinig persoonlijkheid voor deze rol. Alles bij elkaar een combinatie die een stuk als dit zeker wel aan kan; maar op een ensemble, zooals men dat wel op tournée kon zien in den ‘goeden ouden tijd’ van het Duitsche tooneel onder de overleden republiek van Weimar, mag men waarschijnlijk voorloopig wel niet meer rekenen....

De zeer goed bezette schouwburg heeft Bassermann bij zijn eerste opkomen met applaus verwelkomd en hem ook later door herhaalde terugroepingen van zijn ingenomenheid doen blijken. Ook de regisseur, Robert Klupp, verscheen ten tooneele.

M.t.B.