Jonkvrouwe de la Seiglière
Blijspel van Jules Sandeau
Het Masker

Het van ouds bekende en beproefde stuk van Sandeau lijkt eigenlijk (voor menschen van onzen tijd althans) het meest op een bijzonder prettig gezelschapsspel; en in dat genre is het nog zeer amusant, zoodat men wel een afgrijselijke Nurks zou moeten zijn om den heer Sandeau, man van het métier als zoodanig, met Shakespeare of Pär Lagerkvist te gaan vergelijken. ‘Jonkvrouwe de la Seigliére’ is nu wel alles behalve een ‘schreeuw’; het is een partij poker in tooneelvorm, en alle listen van een geslacht, dat zich daarmee vermaakte, komen eraan te pas. Voor den schrijver pleit echter, dat zijn spel nu nog effect heeft, juist omdat zijn systeem niet meer zoo gangbaar is als in de negentiende eeuw. Monologen van personen, die hun plannen aan het publiek kenbaar maken alvorens ze in practijk te brengen en terzijdes van anderen, die hardop tegen datzelfde medeplichtige, meespelende publiek logenstraffen wat zij een seconde vroeger aan een der acteurs hadden meegedeeld, doen ons in het eerste bedrijf even belachelijk aan; maar in het tweede bedrijf speelt men al braaf mee, om in de laatste acte gepassioneerd toeschouwer te zijn bij den matzet. Zelfs is men al spoedig weer gewend aan een verloofde, die haar beminde tot in het derde geslacht ‘mijnheer de Vaubert’ blijft noemen en een ongelukkigen minnaar, die ergens ‘een dwaze hoop gaat begraven’, terwijl men tot achter in de galerij kan zien, dat het allang voor elkaar is tusschen hem en de betrokken dame.

Dit, nogmaals, is alles slechts een quaestie van spelregels; heeft men ze weer aangeleerd, dan is er geen enkel bezwaar tegen een enthousiast partner te zijn.

De geschiedenis kent men; of als men haar niet kent, zal men genoeg hebben aan de wetenschap, dat de oneindige reeks misverstanden en conflicten door Sandeau gegroepeerd worden om de tegenstelling tusschen den voor-Napoleontischen edelman markies de la Seiglière en den na-Napoleontischen burger (-man is het woord niet) Bernard Stamply, die aanspraken laten gelden op het landgoed, dat in den revolutietijd in handen was geraakt van Stamply's vader. De dochter van den markies is de gewenschte trait d'union, terwijl de intrigeerende barones de Vaubert en de sluwe advocaat Destournelles beurtelings als wenschvervullers en als spelbrekers optreden. Een formidabel eind goed - al goed brengt op waarlijk subliem gebridgete manier het slotvuurwerk, zonder dat men zich een oogenblik heeft verveeld.

Dat de opvoering een groot succes was, komt echter ook voor een belangrijk deel voor rekening van Het Masker. Kostelijk was Gimberg als de markies; de rol ligt hem uitstekend en hij ventileert en passant een prae-Napoleontische kuit, die evenzeer getuigt voor het ancien régime als zijn conversatie over den heer ‘Buonaparte’. Ko Arnoldi geeft een wat te fatsoenlijk, maar toch zeer goed getypeerden Destournelles, John Gobau een krijgshaftigen Bernard Stamply. Magda Janssens is scherp en kattig als de adellijke intrigante, Ank van der Moer lieftallig in de romantische titelrol. De bovenmenschelijk edel blijkende Raoul de Vaubert (Bab Wijsman) had wel wat duidelijker gekarakteriseerd kunnen zijn, maar de huisknecht Jasmin (Emile van Stuwe) was te loven.

Een volle schouwburg amuseerde zich doorloopend en klapte hartelijk.

M.t.B.