Onschuldige kinderen
‘Children's hour’ wordt een overtuigend en verdiend succes
Waarom werd het stuk niet in den Koninklijken Schouwburg toegelaten?

Deze toneelcritiek moge met een eenigszins ongewoon begin openen, nl. met een woord van hulde aan den burgemeester dezer gemeente, die door het toelaten van het stuk ‘Children's Hour’, tegen de kortzichtige censuur der Schouwburgcommissie in, de vertooning van een zeer belangrijk werk in de Residentie heeft mogelijk gemaakt. Te meer stemt dit tot bijzondere voldoening, omdat deze tijd van verbodshysterie de censuur als ideaal schijnt te gaan stellen, en daarmee de onmondigverklaring van den mensch als den normalen toestand schijnt te gaan beschouwen. Dat een burgemeester zich aan deze pathologische verdwazing weet te onttrekken, en met het oordeel van den man van goeden smaak het koren van het kaf weet te scheiden (ook dit tegen een oppervlakkigen schijn in), is een geruststellende wetenschap voor dat gedeelte van Den Haag, dat op voogdij niet gesteld is en zich voor alles een eigen opinie wil vormen. Nogmaals: hulde!

Dat de Schouwburgcommissie haar veto liet hooren en Cor van der Lugt Melsert met deze groote première in ballingschap liet gaan naar den Princesse-schouwburg, is droevig, maar psychologisch niet geheel onverklaarbaar. Ik trek de oprechte bedoelingen der heeren censoren geen moment in twijfel; zij hebben zeker wel gemeend hun zaak een dienst te bewijzen door met Argus-oogen in den tekst van ‘Children's Hour’ te gaan studeeren en ten slotte de ‘zedelijkheid’ zwaarder te laten wegen dan de ‘kunst’ zoo althans stel ik mij ongeveer de motiveering van de censuur voor; want dat het drama van Lilian Hellman bijzondere qualiteiten heeft als tooneelwerk, zal ook de Schouwburgcommissie wel niet kunnen ontkennen. Maar welke zedelijkheidsbezwaren kan men tegen dit stuk hebben? Dat de liefde tusschen vrouwen er in wordt aangeraakt als een probleem, met alle voorzichtigheid en kieschheid, die men zich maar kan denken? Dat de schrijfster pogingen doet om zulk een gevoel als vanzelfsprekend of normaal voor te stellen, kan niemand beweren; zij laat in het geval, dat zij tot onderwerp koos, zien, dat niet eens de realiteit van een ‘tegennatuurlijke’ liefde noodig is om het noodlot in het geweer te roepen, dat de kletspraat van een sluw kind in de overgangsjaren al voldoende is om een ‘Verwirrung der Gefühle’ te bewerkstelligen, waaruit fatale gevolgen kunnen voortvloeien. Zuiver ‘politioneel’ gesproken, is dit stuk dus eerder opvoedend en moraliseerend dan het tegendeel; het heeft niets van de ietwat weeë Parijsche troebelheid van Bourdets ‘Prisonnière’, het doet veeleer denken aan Strindberg (die bij mijn weten in vroeger jaren niet verboden placht te worden), en heeft ook de psychologische qualiteiten van diens tooneel, zonder dat het overigens diens pessimistische consequenties trekt. Het is ongetwijfeld een stuk voor volwassenen, in dien zin, dat men liever niet naar den schouwburg moet gaan om ‘Children's Hour’ te zien, als men bij voorbaat onbevooroordeeld denken over n' importe, welk probleem tusschen menschen onderling als hinderlijk en gevaarlijk beschouwt. Maar sedert wanneer is het infantiele stadium maatstaf voor het openbare leven, of het nu het tooneel dan wel iets anders betreft? Moeten wij dan met alle geweld verdoemd worden jaar in jaar uit de happy-end-problematiek van ‘Boefje’ als het summum van ‘toelaatbaarheid’ te zien, alleen omdat dit stuk niemand ergert en zoo volkomen in overeenstemming is met de gangbare moraal? Zeer terecht kon de heer Van der Lugt Melsert opmerken, dat deze Schouwburgcommissie haar Argus-oogen in den zak schijnt te hebben, als de Alliance Française met drie stukken van Sacha Guitry (in het Fransch wel is waar) voor den dag komt. De hemel beware ons voor een verbod van dezen tooneelindustrieel voor den Parijschen burgerman; maar als men Sacha Guitry niet verbiedt, is het onzinnig om ‘Children's Hour’ wel te verbieden! In ieder opzicht is dit laatste werk superieur aan de grapjes van den heer Guitry; het is een eerlijk, sober en knap geschreven tooneelstuk, waar men de menschen (de volwassenen) liever naar toe moest jagen dan ze op een afstand te houden door de schouwburgdeuren voor hun neus dicht te slaan. Nu kan ‘Children's Hour’ wellicht een sensatie worden, op gronden die niet ter zake doen; maar het stuk zou ook voor zichzelf hebben gesproken. Het is met ‘Biografie’ van Behrmann stellig het interessantste stuk van den laatsten tijd; het is minder gecompliceerd van bouw, maar zeker niet minder boeiend en superieur door de keuze der middelen.

Blijft als eenige, en meest plausibele verklaring voor de handelwijze der Schouwburgcommissie, dat zij, op de manier der onschuldige kinderen, die bang zijn voor het donker, het probleem van de schrijfster niet erkent om er van af te zijn; zij trekt de dekens over de ooren, inplaats van dankbaar te zijn voor zulk een delicate en ‘fatsoenlijke’ poging om het probleem ter sprake te brengen. Ziehier de macht van het taboe; op de dingen, die er zijn (iedereen weet, dat ze er zijn), maar die gevaarlijk worden voor de rust door het spreken er over, wordt een magisch gehandhaafd verbod gelegd: sst! Geef het publiek liever den nonsens van 'n thriller, of geef het de valsche sentimentaliteit van een Marguérite Gauthier, waarbij men zoo heerlijk kan huilen, maar laat de menschen vooral niet denken over hun leven; het mocht eens verkeerd afloopen! Op die manier wil men blijkbaar de wereld redden, die immers zulk een dringende behoefte heeft aan obscurantisme.

Het probleem.

Komen wij tot het stuk zelf. Over den inhoud hebben wij hier al een en ander meegedeeld. Ik memoreer nog eens, dat het kernprobleem van ‘Children's Hour’ niet is de ‘tegennatuurlijke’ liefde (die immers alleen latent aanwezig is), maar de activeering van de ‘Verwirrung der Gefühle’ door het wonderlijk verbond tusschen een gevaarlijk juffertje en een geborneerde, hoewel lieve grootmoeder. Nu moet men wel een kind zijn in psychologicis om niet te weten, dat de gevoelens tusschen menschen, in welken vorm ook, altijd bepaald worden door de uiterlijke omstandigheden.

Het kan zijn, dat een onbeduidende gebeurtenis aanleiding wordt tot het activeeren van sluimerende sentimenten; men denke b.v. aan den roman van Maurits, ‘Goena-Goena’, waarin een eerzaam notaris door een reeks op zichzelf onnoozele feiten uit een degelijk, geordend bestaan wordt gerukt, waar hij anders zeker nooit buiten zou zijn geraakt. Het is dus struisvogelpolitiek te denken, dat normale gevoelens zoo ongecompliceerd zijn; zij zijn dat niet, maar er zijn meestal geen aanleidingen, die de menschen dwingt zich rekenschap te geven van wat zij nu eigenlijk voelen. Dat is ook voortreffelijk, want men kan met voortdurende zelfanalyse niet leven als maatschappelijk wezen. Maar iets anders wordt het, wanneer men, gegeven eenmaal het storende feit dat verwarring sticht, den struisvogel gaat uithangen. Heeft er tusschen Karen en Martha, de twee onderwijzeressen, een ‘verwarrend’ gevoel bestaan? Er bestond niets, in den formeelen zin des woords; en de schrijfster laat met tact in het midden, of er überhaupt van ‘bestaan van gevoelens’ gesproken kan worden. Alles wat men er van kan zeggen, zoo ongeveer lijkt mij de moraal van het stuk, is, dat uit het feit van het kwaadwillig exploiteeren van jonge meisjes-verzinsels door een berekenend wicht, dat zich wil wreken en haar willetje doorzetten, de bewustwording der gevoelens voortvloeit. Martha komt tot de ontdekking, dat haar gevoelens voor Karen niet ongecompliceerd waren, zooals zij dacht, en zooals zij ook zeker gedacht zou hebben tot haar honderdsten verjaardag, als niet het gevaarlijke wezentje Mary Tilford in het geding was gekomen; dàt drijft haar in den dood, dàt laat de geesten in verwarring achter. Was de grootmoeder een tikje verstandiger en minder de slavin van haar kleindochter geweest, er ware nooit iets gebeurd.

Lilian Hellman behandelt dit thema vooral in de twee eerste bedrijven met zeldzame soberheid en psychologische intuïtie. Voortreffelijk geteekend is in de eerste plaats de ‘storende kracht’, het meisje Mary Tilford, dat van de onnoozelheid harer medeleerlingen gebruik maakt om ze te exploiteeren voor haar doel, maar ook met een echt kinderlijk (d.w.z. naïef geraffineerd) offensief van argumenten den grootmoederlijken burcht van vertrouwen in leeraressen inneemt. Ook deze twee vrouwen zijn scherp en zakelijk neergezet, zonder humbug en sentimentaliteit: aardig als contrast is daartegen de mallotige tante met haar tooneeleerzucht, die door haar gansachtigheid de keten der kleine gebeurtenissen ook helpt sluiten. Goed ook de grootmoeder, de nette, lieve, voor het heil der kinderen terecht beduchte dame, die de gevolgen van haar overijld optreden niet overzien kan; sympathiek de verloofde van Karen, dr Joseph Cardin, een verstandig man, maar ten slotte ook niet bestand tegen de gestichte verwarring.

Uitstekend van bouw blijft ‘Children's Hour’ tot het moment, dat Martha zich, onder den druk van het gebeurde, doodschiet. Dan had het stuk m.i. uit moeten zijn; wat er dan nog volgt (de terugkomst van de grootmoeder om ongelijk te bekennen) verzwakt het effect, al kan het den sterken indruk van het geheel niet bederven. Heeft de schrijfster hier te zeer geofferd aan haar moralistische instincten? Hoe het ook zij, de zwakheid moet even geconstateerd worden.

Myra Ward, de verrassing van den avond.

Het was zeker een ongewone voorstelling, die het Hofstadtooneel van dit werk heeft gegeven. Vooreerst was daar het middernachtelijk uur, en de ‘couleur locale’ van den Princesse-Schouwburg; maar daar was ook een opvoering van een kracht en een geslotenheid, zooals wij die zelden van Cor van der Lugt Melsert hebben gezien. Het was zijn eigenlijke revanche op ‘Napoléon Unique’, mag men gerust zeggen. Wat Van der Lugt ditmaal uit zijn acteurs heeft gehaald, is zonder eenige reserve hoogelijk te prijzen. De opvoering, die op ondergeschikte punten nog iets meer tempo kan verdragen (een quaestie van inspelen), boeide van het begin tot het eind, en dat zeker in de eerste plaats door de waakzame regie, die het teveel aan expressiviteit had weggesneden, om in het teeken der soberheid te overwinnen.

Maar de groote verrassing van den avond was toch de creatie van Mary Tilford door Myra Ward. Met deze rol staat of valt het stuk; en het is aan deze, tot dusverre vrijwel onbekende jonge actrice te danken, dat de opvoering ‘stond’. Deze vertolking was ideaal; wat Myra Ward plotseling bezielde, weet ik niet, maar de niet-veel-meer-dan-figurante uit allerlei stukken van het repertoire van het Hofstadtooneel schoot hier ineens naar voren en ‘plaatste zich’ als no. 1. Dit schoolkind, sluw, listig en begeerig naar macht over medezielen, leefde door en door, in de furieuze bliksemstralen van woede, in de koude beheersching van een gebaar op het juiste moment, in een soepele en gevarieerde tactiek tegenover de grootmoeder. Dit was: een kind; dat is een groote lof, want het kinderlijke mislukt een volwassene gemakkelijk genoeg. Toch waren ook de andere ‘kinderen’ in deze opvoering hoogst verdienstelijk; vooral Else Willart als Rosalie Wells, het dikke slachtoffer van Mary, was uitstekend, maar ook de andere dames (Cecile Bach, Adrienne Canivez, Annie Frauenfelder, Caro van Eyck en Femina Simone) hebben alle eer van hun verjongingskuur.

Ik noem hier verder Annie van Ees en Mimi Boesnach in zeer genuanceerd samenspel als de twee vriendinnen Karen en Martha; de spanning in hun verhouding werd van bedrijf tot bedrijf opgevoerd en zelfs het zwakkere eind vermocht hier de illusie niet te breken. Iets meer van dit slot te lijden had Pine Belder, die (als gast) de rol van de grootmoeder speelde; in het tweede bedrijf was ook zij op haar allerbest (men ziet deze actrice gaarne in Den Haag terug), maar het even moraliseerende slot kwam haar in de derde acte niet ten goede; dit is overigens slechts een bedenking van ondergeschikt belang. Theo Frenkel als de verloofde was voortreffelijk, met name juist in het derde bedrijf, waar ook hij meegezogen wordt; van Enny Heymans - Snijders kregen wij een mallotige tante te zien, die alleszins voldeed.

Ook het applaus was ongewoon; het wilde niet bedaren, toen het gordijn voor de laatste maal gevallen was, en Cor van der Lugt Melsert moest ten tooneele verschijnen om een langdurige huldiging in ontvangst te nemen; voor verschillende spelers werden bloemen opgedragen. En om twee uur des nachts behoorde een première, die men een lange reeks van vervolgen in het geheele land zou gunnen, weer tot het verleden..

M.t.B.