Stuivelings ‘Erasmus’
Opvoering door Rotterdamsche studenten
Derde lustrum van het Rotterdamsch Studenten Gezelschap

De Rotterdamsche Studenten Tooneelvereeniging die al meermalen experimenteel werk heeft ondernomen, heeft gisteren de eerste opvoering in Nederland gegeven van een Nederlandsch tooneelstuk: ‘Erasmus’ van Garmt Stuiveling. Ongetwijfeld een zeer moeilijke taak, maar één, die regisseur en spelers zeer zeker voldoening zal hebben gegeven, ook al was het resultaat niet feilloos. Immers er was aan dit stuk iets te ‘kluiven’, en dat maakt de onderneming zeker aantrekkelijk. Bovendien, de positie van het studententooneel brengt het mee, dat men iets kan ondernemen, waar de beroepsgezelschappen voor terugdeinzen en daarom is het steeds weer een heugelijk feit, als men zich daar de kansen niet laat ontglippen.

Bij het verschijnen van dit ‘spel van het humanisme’ in boekvorm heb ik niet onder stoelen of banken gestoken, dat het mij als object van lectuur weinig geslaagd leek. Stuiveling geeft in zijn stuk geen nieuwe visie op Erasmus en zelfs geen psychologische verklaring van zijn persoonlijkheid (die daartoe toch alle aanleiding zou kunnen geven). Hij arrangeert de historische stof, deels met minder, deels met meer succes en op grond van goede documentatie, maar hij herschept de figuur en zijn omgeving niet; het kernprobleem van dit spel, de vereenzaming van den humanist te midden eener in twee kampen verdeelde wereld, is slechts een weerspiegeling van de ‘communis opinio’ omtrent Erasmus. De analogie met dezen tijd, verdeeld in een fascistisch en communistisch kamp met de democratie als de verdrukte waarde in het centrum, ligt zoozeer voor de hand, dat zij een weinig banaal aandoet.

Maar eenmaal aangenomen, dat Stuiveling in dit werk een erudiet is en geen dramatisch auteur (althans dit laatste steeds secundair) en aangenomen ook, dat zijn Erasmus-stuk geen tragedie, maar een paraphrase is, dan valt er bij het kijken en luisteren naar de opvoering toch veel meer te waardeeren dan bij de lectuur. Men waardeert nu immers, behalve de conscientieuze wijze, waarop de auteur zich heeft gedocumenteerd, ook de sfeer, die de levende mensch juist aan een wat schoolschen tekst kan verleenen. Goede tooneelstukken worden vaak door de acteurs bedorven, slechte of middelmatige (tot deze laatste reken ik Stuivelings ‘Erasmus’) kunnen bij een toegewijde opvoering alleen maar gebaat zijn. Het staat voor mij vast, dat beroepsacteurs uit Stuivelings ‘scenario’ nog veel meer kunnen halen dan deze dilettanten, maar dat neemt niet weg, dat er zoo nu en dan respectabele prestaties werden geleverd. De spelers van het Rotterdamsche Studenten Tooneelgezelschap slaagden er b.v. in, het derde tafereel, waarin Stuiveling de discussie tusschen Erasmus en den prior der Carmelieten Egmondanus zeer goed tot haar recht brengt, tot een werkelijk spannende uiteenzetting te maken; zoowel de ironische Erasmus van R. van Dulken als de sanguinische Egmondanus van A.K. van Overbeeke waren hier uitstekend. Aangezien de tekst van dit tafereel alle medewerking verleent, konden de interpreten zich hier geheel laten gaan. Ook in het vierde en vijfde tafereel, waarin men Erasmus gestadig aan ziet verouderen en vereenzamen, kon men veel goeds apprecieeren, al werd de spanning van het derde tafereel niet meer bereikt. Daartegenover gebiedt de eerlijkheid te erkennen, dat eerste en laatste tafereel verreweg het minst bevredigden. Zij zijn het meest op de ‘gelegenheid’ geschreven; de paraphrase van de ‘Lof der Zotheid’ in tafereel één is tenslotte een voordracht op zichzelf, waar de maaltijd ten huize van Thomas More met de haren bijgesleept is, terwijl de sterfscène in tafereel zes niets dan goedkoop tooneeleffect is (und wie!); van den maaltijd kwam bovendien bij deze dilettanten heel weinig terecht, omdat de individualiseering der bijfiguren en vooral de sfeer alles te wenschen overliet. Daaraan mankeerde het ook nogal in het tweede tafereel, dat overigens een aardige, pittoreske impressie gaf van een humanisten-drukkerij.

De zware rol van Erasmus werd, zooals reeds gezegd, gespeeld door R. van Dulken. Een zeer knappe prestatie, uitmuntend door rolvastheid en zekerheid van expressie; de ontwikkeling van vroolijke jongen geleerde tot afgetobd individualist wist deze Erasmus werkelijk te verbeelden. Van de overige spelers moet naast den voortreffelijken Egmondanus vooral J.A. Apon als Oecolampadius afzonderlijk worden genoemd.

De regie berustte ook ditmaal weer bij den ondernemenden Gerard Waar Jr. Zij schoot in de scènes met veel ‘volk’ tekort, maar boekte opmerkelijke resultaten in de dialogen. Uitstekend verzorgd waren de bijzonder fraaie costuums, die met de eveneens zeer suggestieve decors van architect Aad Viergever de illusie krachtig hielpen versterken.

Met de gebruikelijke toespraken werd de voorstelling, die door minister Slotemaker de Bruïne werd bijgewoond, beëindigd. Aureur en regisseur verschenen ten tooneele om in het succes te deelen.

M.t.B.