Eugène O'Neill
Winnaar van den Nobelprijs voor letterkunde
Avonturier, man van uitersten

In ons Avondblad hebben wij nog melding kunnen maken van de toekenning van den Nobelprijs aan den Amerikaanschen tooneelschrijver Eugène O'Neill. Deze auteur is ook in ons land geen onbekende, al is hij geenszins te rekenen tot de populaire figuren, zooals b.v. Sinclair Lewis of Theodore Dreiser. Het karakter van O'Neills werken is dan ook geheel anders dan dat van de genoemde schrijvers; hij behoort, als Amerikaan met Iersch bloed in de aderen, tot een menschensoort, die in schrille uitersten vorm tracht te geven aan zijn verbeeldingen; als zoodanig is hij een typisch representant van de na-oorlogsche literatuur, die zich manifesteerde in een fel realisme en een even fel expressionistisch stijlbesef. Belde trekken: rauw realisme en pathetisch expressionisme, vindt men in het tooneel van O'Neill gelijkelijk vertegenwoordigd.

Eugène Gladstone O'Neill is 26 October 1883 te Nieuw York geboren. Hij leidde een zeer avontuurlijk bestaan; zwierf over de geheele wereld, kwam zoowel in Zuid-Amerika als in Afrika terecht, was ingenieur, koopman, matroos, acteur, goudgraver en reporter; alles teekenen van een mentaliteit vol felle contrasten en onopgeloste tegenstellingen. In 1916 kwam hij bij een Amerikaansch provincietheater, de ‘Princetown-Players’, waar hij zijn eerste successen behaalde. Hij schreef voor dezen troep eenacters, meestal stukken, die de zee tot onderwerp hadden (‘Bound East for Cardiff’, ‘The Moon of the Caribbees’ e.a.). Daarna volgden zijn grootere werken elkaar snel op. In 1929 vestigde O'Neill zich in Frankrijk.

Zijn eerste groote stuk verscheen in 1910 en was getiteld ‘Beyond the Horizon’; het naturalisme heeft hier de overhand, evenals in het sombere drama van de boersche geslachtsdrift, ‘Desire under the Elms’ (1924; door Van Dalsum in Nederland gespeeld onder den titel ‘Liefde onder de Olmen’). In 1910 verscheen tevens ‘Anna Christie’, een romantisch spel van de deerne en de zee, terwijl in 1921 ‘Emperor Jones’ het licht zag. In dit stuk is de visionnair O'Neill aan het woord, die hier de doodsangsten van een negerkeizer beschrijft; vooral dit drama maakte O'Neill in breeden kring bekend. Het is een problematisch stuk, vol van echt O'Neill pathos, maar als tooneelvisioen ongelooflijk beklemmend.

Expressionistisch betoont O'Neill zich dan vooral in ‘The Hairy Ape’ (1922), een proletariërsstuk, dat als ik mij niet vergis ook door Nederlandsche dilettanten ten tooneele is gebracht. Mystisch symbolisme spreekt uit ‘The Great God Brown’ (1926), terwijl ‘Marco Millions’ weer een anderen kant van O'Neill naar voren brengt: de satyre ‘Lazarus Laughed’ (1927) heeft de bijbelsche historie van Jezus en Lazarus tot thema.

In 1929 volgt dan het zeer merkwaardige ‘Strange Interlude’ een stuk in niet minder dan 9 acten, waarin O'Neill het waagt, experimentator als hij is, om de overwegingen van zijn personages als ‘monologue intérieur’ afzonderlijk te projecteeren naast het gewone gesproken woord. Een alleszins curieus probeersel, en een van de vele voorbeelden van O'Neills tooneelhartstocht; deze man tracht het tooneel steeds naar zich toe te halen, het te vormen naar zijn wil, het te maken tot een instrument van zijn bedoelingen.

Het Orestes-motief, gesitueerd in den Amerikaanschen Secessie-oorlog, doet O'Neill herleven in zijn trilogie ‘Mourning Becomes Electra’ (1931). Het laatste werk, dat ik van hem op het tooneel zag, was ‘John Loving’; hier is het weer de mystieke, dualistische gespletenheid van den schrijver, die (in een zeer problematisch werk) een tooneelvorm tracht te vinden. O'Neill stelt hier geloof en ongeloof tegenover elkaar als het positieve en het negatieve element in den mensch. Men herinnert zich wellicht noch de creaties van Van Dalsum als ‘John’ en van Carpentier Alting als ‘Loving’, en het gerucht omtrent de wijzigingen, die Van Dalsum in het slot van het stuk had aangebracht.

Ongetwijfeld wordt door de toekenning van den Nobelprijs aan Eugene O'Neill een zeer merkwaardige figuur van de na-oorlogsche letterkunde geëerd. Over de intrinsieke waarde van zijn werken zullen de meeningen overigens wel zeer uiteenloopen; maar de Nobelprijs is nu eenmaal evenmin een chèque op de onsterfelijkheid als welke andere prijs ook....

M.t.B.