Elisabeth, La Femme sans Homme
Toonelspel van André Josset
Alliance Française - Nederland-Frankrijk

Het gebeurt tegenwoordig niet zelden, dat de Nederlandsche tooneelgezelschappen hier een Fransch stuk vroeger introduceeren dan de Alliance Française Nederland-Frankrijk; hetgeen als een compliment voor hun activiteit mag worden beschouwd. Zoo bracht ‘Het Masker’ verleden seizoen reeds het stuk van André Josset, dat nu door Fransche acteurs is gespeeld. Naar aanleiding van die opvoering schreef ik over het stuk ongeveer het volgende:

De poging om de historische personen uit hun intieme leven te verklaren, zijn niet van de lucht; het genre behoort bij den tijd en wordt in allerlei variaties beoefend. André Josset tracht in zijn tooneelspel over Elisabeth van Engeland volgens de methode van het intieme onderzoek der personalia het wezen van de raadselachtige vrouw te verklaren, die men op de portretten afgebeeld ziet als iets koels, roods en groens in een klok van toenmalige modieusheid gehuld. Hij gaat daarbij met veel meer tact en goeden smaak te werk dan b.v. zijn collega Paul Raynal, den schrijver van ‘Napoléon Unique’; wanneer hij een ‘Elisabeth Unique’ presenteert als de oplossing van het raadsel, dan schijnt ons die oplossing veel aannemelijker, want met veel meer psychologische scherpzinnigheid gemotiveerd. Nochtans ontkomt men ook bij Josset niet aan het gevoel, dat hij borduurt op een wel wat bedacht schema; hij concentreert het geheele leven van Elisabeth op één feit uit haar jeugd, dat het haar voorgoed onmogelijk heeft gemaakt een vrouw te zijn als de andere vrouwen en den door haar beminden Essex gelukkig te maken, zooals zij dat zou willen.... en toch ook niet zou willen. Het stuk als zoodanig is zeer geschikt de Parisiennes nieuwsgierig te maken; wat is het toch, dat Elisabeth zoo wonderlijk maakt, zoo ‘ambivalent’, zoo voortdurend op de grens van aantrekken en afstooten, van overstelpen en onthouden? In het laatste bedrijf onthoudt Josset den toeschouwer de oplossing niet; Elisabeth, na Essex op het schavot te hebben gebracht, vertelt aan haar hofdame Mary Howard, welke ervaring het geweest is, die haar zoo maakte. Het is niet het belang van Engeland (zoo zou het misschien bij een idealist als Schiller geworden zijn!), maar het is een psychisch trauma, dat Elisabeth vormde, misvormde, en Essex, de volbloedige, ijdele en rumoerige, werd daarvan dus het slachtoffer.

Deze ‘oplossing’ wijkt af van die bij Ferdinand Bruckner, maar zij doet, hoewel zij consequent gemotiveerd is, toch wat academisch aan. Schrijvers als Josset laten den ouderwetschen vorm van het historische drama los en slaan over in een ander uiterste: de geheele politieke en militaire geschiedenis van een periode draait bij hen om het zuiver persoonlijke. Natuurlijk is dat in beginsel ook juist; iedere historische grootheid is in kleinheden te ontleden en wat op het eerste gezicht een gebeuren van de publieke tribune lijkt, onthult zich bij nader inzien als een product van vele kleine gebeurtenisjes uit binnenkamers. Maar het gevaar van simplificatie dreigt daarbij en Josset is er niet geheel aan ontkomen. Er spreken bij hem nauwelijks andere factoren mee dan die van de amoureuze verhouding tusschen Elisabeth en Essex, waaromheen dan de manoeuvres van Robert Cecil, Lord Burgley en Francis Bacon worden gegroepeerd. Men kan echter zeggen, dat hij binnen dit wat academisch beperkte kader aan de historische stof gewaagd is. De Elisabeth, die wij hier ontmoeten, is geen decoratiefiguur, maar heeft een levenden vorm; zij is beurtelings de gevende en nemende, zij kwelt Essex, omdat zij zichzelf moet kwellen, zij is een vrouw van uitersten, die Josset echter aanvaardbaar maakt door zijn ‘oplossing’ van haar persoonlijk leven. Ook Essex is hier een zeer aannemelijk mensch, en in het algemeen in overeenstemming met wat de historische traditie over hem doet vermoeden. Een schitterend, maar praatziek en wispelturig man, wiens ondernemingen zich in dit stuk ook grootendeels laten doorgronden als compensatie voor de onthouding, die zijn koningin hem (om voor hem volkomen duistere redenen) oplegt.

Het geheel is wat lang; de vijf bedrijven hadden m.i. wel tot vier gereduceerd kunnen worden, bij eenigen goeden tooneelwil, maar men moet erkennen, dat de spanning stijgt, naarmate de bedrijven vorderen; de vierde en vijfde acte zijn ook de allerbeste van het drama en al komt het symbolische klokkenspel van Whitehall ons er ook aan het slot van de laatste acte aan herinneren, dat wij hier met veel tooneelvaardige rangschikking van momenten hebben te doen, wij zijn toch op dit oogenblik geboeid door het verloop van Elisabeths leven volgens het intimiteitsevangelie van Josset.

* * *

De Fransche opvoering bevestigt de knappe factuur, maar ook de abstract-theoretische kant van Jossets stuk; dat zij de Nederlandsche heeft overtroffen, kan men bovendien niet zeggen. De Elisabeth van Else Mauhs ware ook niet zoo gemakkelijk te evenaren. Germaine Dermoz, die thans de titelrol vervulde, had ongetwijfeld vele voortreffelijke momenten; maar zij zette m.i. soms (vooral in de laatste acte) de tragiek van de koningin en vrouw zoo scherp aan, dat het krijschende de overhand kreeg. Zoo bleef mij de opvatting van mevr. Mauhs sympathieker, over het geheel. Hetgeen niet weg neemt, dat de Fransche actrice, wanneer zij het niet al te sterk in de ‘contrastmontage’ zocht, uitstekend speelde en imponeerde door haar autoritaire persoonlijkheid.

De Essex van Samson Fainsilber had zijn figuur voor deze gelegenheid niet bepaald mee; tegenover de niet zonder uiterlijke fanfare spelenden Gobau stond bij Faintsilber een rijker geschakeerde emotioneele kracht, maar hij was werkelijk.... te klein, de joyeuze Essex, naast deze Elisabeth. Misschien dat een Fainsilber in het lichaam van Gobau den idealen Essex oplevert?

Bijzonder goed trof Jean Peyrière den toon als Robert Cecil; Francis Bacon was in de opvatting van José Squinquel echter te nadrukkelijk demonisch, zelfs voor een verstandelijk wezen als deze Bacon geweest is. Geneviève Craffe gaf een zeer gevoelige Mary Howard en ook de drie kleine rollen (lord Burgley, Anthony Bacon en Walter Raleigh) waren naar behooren bezet.

De volle schouwburg heeft de spelers hartelijk toegejuicht. Mevr. Dermoz ontving bloemen.

M.t.B.