Het verboden stuk
Improvisatie van Hans Chlumberg
Bij het Hofstadtooneel

Ergens aan het begin van deze comedie, die geen comedie is en het ook niet wil zijn, wordt de naam Pirandello genoemd, om het publiek te waarschuwen, dat het niet zooiets als ‘Zes Personen op zoek naar een Auteur’ te zien zal krijgen. Deze waarschuwing blijkt al spoedig overbodig, want hoewel de opzet van Chlumberg eenige formeele overeenkomst vertoont met het genoemde stuk van Pirandello (zeker een van zijn beste, sterkste, meest geinspireerde), blijkt de qualiteit van zijn werk niet boven die van een rommelig blijspel uit te komen. Er is een stuk verboden (misschien ‘Onschuldige Meisjes’?), en nu komt de regisseur, die onverwachts voor het feit van dat verbod wordt gesteld, met behulp van den dramaturg op het idee een stuk te gaan improviseeren door mobilisatie van personen uit het publiek in de zaal. Dat plannetje is niet onaardig bedacht, maar nu heeft de schrijver van de uitvoerige inleiding ook niets meer te vertellen. De eigenaardige wisselwerking tusschen ‘spel’ en ‘ernst’, die bij Pirandello zoo meesterlijk tot de hoogste spanning wordt opgevoerd, verloopt hier in een oneindige hoeveelheid chaotische grappenmakerij om een paar zoogenaamd tooneelspelende ‘leeken’ heen. Die ‘leeken’ worden inderdaad uit de echte zaal van den echten Koninklijken Schouwburg op de planken geroepen, maar wij herkennen spoedig Anton Roemer en Mimi Boesnach, die zoo natuurlijk in de stalles zitten, alsof zij echt entrée hadden betaald. Zij spelen dan ook veel te mooi tooneel voor improviseerende leeken (weten bv. direct, waar zij met hun handen moeten blijven), maar als zij het niet hadden gedaan, was er in het geheel niets geweest, dus treft hem om een te veel aan talent geen blaam. Blaam treft alleen den heer Chlumberg, den onhandigen fabrikant van deze rommelige dwaasheid, wiens product na de pauze in het geheel niet meer op adem komt, hoeveel pogingen er ook nog in het werk worden gesteld; te redden ware het geheel alleen, wanneer bij volgende voorstellingen werkelijke leeken uit de zaal het tooneel bestormden om de verwarring de pikanterie te verleenen, die er nu volkomen aan ontbreekt.

De echte regisseur is Cor van der Lugt Melsert, dien wij niet kunnen gelukwenschen met deze keuze. De regisseur op het tooneel is Adolphe Engers, die als routinier natuurlijk ook voor deze rol niet vervaard is, maar bij lange na niet de capaciteiten kan toonen, die hij bezit. Hij moet zich in moppen en mopjes uitputten om de zaak aan den gang te houden, en men benijdt hem daarom niet. Jan van der Linden typeert vermakelijk den dramaturg. Onder de menschen, die uit de zaal worden opgetrommeld, herkent men, behalve Roemer en Mimi Boesnach, Myra Ward, die een fraaien tap dance uitvoert en Theo Frenkel als een vurigen Don Juan.

Het Hofstadtooneel kon zich, na een veelal uitstekend seizoen, wel eens een slippertje permitteeren. Maar waarom nu juist deze Chlumberg de uitverkorene moest zijn voor die gelegenheid, begrijp ik niet recht. Er is hier geen stuk, inderdaad, maar er is ook geen prikkelend of boeiend luchtledig, en alleen met wat losse invallen komt men er nu eenmaal niet op het tooneel. Met dat al heeft een goedbezette schouwburg zich geamuseerd met wat er in die invallen aan amusants te waardeeren viel.

M.t.B.