Dansavond Darja Collin
Alexander von Swaine en Edmée Monod de Froideville

Geruimen tijd heeft Darja Collin in de residentie ‘in stilte’ gewekt, zonder in het openbaar op te treden. Daarom was de ontmoeting tusschen haar en het publiek tevens een verificatie van vermoedens en herinneringen. Het weerzien had moeilijk hartelijker kunnen zijn, want Darja Collin heeft al bijzonder overtuigend beweren, dat zij onder de Nederlandsche danseressen thans vooraan staat. Haar techniek is zoo volmaakt beheerscht en haar stijl zoozeer vrij van dubieuze effecten om het effect, dat men geen van haar dansen van gisteravond zonder bewondering zou willen noemen. Deze stijl, waarop de invloed van het ballet merkbaar (en gunstig) heeft gewerkt, is voor alles elegisch-licht; er is soms een tendens naar het geraffineerd-kinderlijke, terwijl de meesleepende ‘zuiging’, die enkele dansen van Argentina hadden, vrijwel geheel ontbreekt; maar de dans als manifestatie van een zorgelooze, gracieuze lichaamscultuur komt bij Darja Collin dan ook tot zijn volle recht. Zij pretendeert niets, dat zij niet ook verwerkelijken kan; dat is zeer verkwikkend in een land, dat ook de danseressen vaak denk - en zelfs zwoeg - complexen schijnt te willen opdringen. Toch is het dansen van Darja Collin geenszins oppervlakkig of faciel te noemen; daarvoor is de vorm hier te zeer een persoonlijke verovering en beheersching.

Met de temperamentvolle ‘Entrée’ heeft Darja Collin gisteravond direct het pleit gewonnen. Of men nu de zuivere ‘Variation Classique’ (Chopin) of de voortreffelijke ‘Galop’ (Casella), dan wel de subtiele ‘Traumtanz’ (Mozart) of een der Spaansche dansen neemt, men kan slechts vol lof zijn over zulk een bereiktheid. Het Spaansche element, dat door den invloed van Argentina ook op de programma's van niet-Spaansche danseressen een groote rol is gaan spelen, blijft bij Darja Collin nochtans ondergeschikt aan haar eigen stijl (zie b.v. haar ‘Malaguena’!), zoodat men niet van een imitatie kan spreken.

Men heeft, naast de danseres, gisteren den danser Alexander von Swaine leeren kennen als een vurig en uiterst bekwaam kunstenaar. Zijn temperament doet soms denken aan dat van Escudero, op wiens techniek trouwens een dans als de ‘Farruca’ (De Falla) merkbaar is geïnspireerd. Maar Alexander von Swaine heeft meer noten op zijn zang; daar is zijn fantastische, in hard rood-en-blauw gedanste ‘Petruschka’-vertolking, en vooral een bezeten tollende ‘Derwisch’, die, ondanks het gewaagde thema, toch niet in rhetoriek ontaardt. Minder gelukkig is alleen zijn ‘L'Apres midi d'un Faun’, een dans, die om de visueele associaties der muziek telkens dansers verleidt tot een half-realistische interpretatie, die dan meestal (ook ditmaal) toch niet bevredigt.

Samen met Darja Collin danste Von Swaine de genoemde ‘Entrée’, een groteske en virtuooze Tiroolsche volksdans, en een Spaanschen castagnetten dans tot besluit. Het succes noopte tot een welverdiend bisseeren.

De twee bijdragen van Edmée Menod de Froideville aan dit programma (‘Schön Rosmarijn’ en ‘Wals’) geven ons allen recht om te veronderstellen, dat zij wel een zeer talentvolle leerlinge van Darja Collin zal zijn. Zij deelde terecht, met de pianisten Rebling en Fernou in de hulde van het geestdriftige publiek, en van de overstelpende hoeveelheid bloemen kreeg zij ook behoorlijk haar part.

Men mag Darja Collin na dezen afscheidsavond zeker een geslaagde tournée voorspellen.

M.t.B.