De Tijd en de Familie Conway
Time, and the Conwaysvan J.B Priestley
Hofstadtooneel

WIL MEN een voorbeeld van een geraffineerd, door en door geraffineerd tooneelschrijver, met den nadruk op tooneel? Men neme J.B. Priestley, en men neme zijn stuk ‘Time and the Conways’, als bewijs van zijn kunnen. Ik leg den nadruk op tooneel, omdat Priestley dit gegeven onmogelijk anders had kunnen behandelen dan in tooneelvorm; het zou als roman tweederangs, als film vlak, als philosophie zoozoo zijn geworden; maar als tooneelstuk is het iets zeer oorspronkelijks en zeer voortreffelijks. Wanneer er meer auteurs waren als Priestley, zou men zich niet zoo druk behoeven te maken over het tooneelprobleem, want hij is er het levende voorbeeld van, hoe men door het tooneel dingen kan suggereeren, die zich langs anderen weg niet laten overbrengen van mensch op mensch.

In de eerste plaats moet men dat verklaren uit de omstandigheid, dat Priestley, evenals in zijn vorige stuk ‘Gevaarlijke Bocht’, ook in dit nieuwe werk gefascineerd wordt door den tijd; door den tijd als een onverbiddelijke onomkeerbaarheid en tegelijk als een van moment tot moment zinneloos toeval. En is het tooneel niet voor alles tijd-suggestie? Het drama, dat zich hield aan de Aristotelische wetten, waardoor de handeling werd gebonden aan een tijdsverloop van 24 uur, heeft men ten onrechte wel beschouwd als een poging om den tijd uit te bannen. Het tegendeel is waar: het klassieke drama (aangenomen natuurlijk, dat het geen namaak, maar echt is) tracht den tijd, toeval en noodlot, zoo streng mogelijk te beperken, om den fatalen gang van zaken des te onverbiddelijker te kunnen concentreeren op de essentieele gebeurtenissen. Priestley echter laat de Aristotelische wetten los, ongeveer zooals de moderne natuurwetenschap komt tot het relativiteitsprincipe; hij dringt den tijd niet samen, maar hij scheidt hem door een denkbeeldigen houw doormidden, zoodat de toeschouwer een ‘vierde dimensie’ moet aannemen.

De familie Conway, een moeder met vier dochters en twee zoons, zooals er zooveel zijn, uit een goedburgerlijk milieu (de vader is gestorven, en staat als een voortdurende herinnering op den achtergrond).... de familie Conwal dan treft men druk bezig met het opvoeren van charades; een allerleukst, maar ook een weinig infantiel spelletje. Een riskante onderneming, die van den geraffineerde tooneelschrijver Priestley! Hij waagt het een heel eerste bedrijf te besteden aan een charade, aan luchtige niemendalletjes van kleeren en heen en weer loopende menschen: mama, de dochters en zoons, een verlegen jongmensch, een advocaat en een ander meisje, die op de partij zijn en min of meer bij die amusante charade worden betrokken. Waar moet dat heen! Na het eerste bedrijf denkt men, dat Priestley zijn ‘inhoud’ verloren heeft en ‘gaga’ is geworden, op zijn Engelsch; men heeft er geen vermoeden van, wat de geraffineerde auteur voor ons op het vuur heeft staan.

Dan, in de tweede acte, komt de ‘vierde dimensie’. Priestley daagt den tijd uit door plotseling twintig jaar vooruit te springen. Is het een droom van het geëxalteerde schrijfsterje-in-den-dop, Kay Conway, dat hij aan het slot van de eerste acte in gepeins aan het venster achterliet? Neen, het is geen droom, het is een ‘tegentijd’, dien Priestley hier oproept. De familie Conway is in toestand van ontbinding; de charade-poppetjes zijn door het noodlot, dat ook toeval heet, tegen elkaar in verbitterden opstand, de charade heeft zich gerealiseerd als tragedie. Van dan familieband is niets meer over, van alle familie-illusies evenmin; de moeder is in financieele moeilijkheden, Kay Conway journaliste geworden, Hazel Conway opgesloten in een huwelijk met het verlegen jongmensch, dat een bruut blijkt te zijn, Carol Conway dood, Madge Conway van een idealistische socialiste tot een verzuurde schoolmamsel vergroeid; de eene zoon, Robin, is een scharrelaar in obscure branches, de andere zoon, Alan, een onbeteekenend klerkje geworden.

Dit tweede bedrijf is een anticipatie, geen ‘droom’; het is het Noodlot, zooals dat aan de charade vastzit. Want in de derde acte staat Kay weer aan het raam, de eerste acte wordt voortgezet, met dien geraffineerden sprong vooruit van Priestley als ‘voorgift’; de toeschouwer weet nu, dat de tijd iets onherroepelijks is, hij weet, dat hij al gezien heeft in zijn consequenties, wat hij nog eens gaat zien in den charade-vorm. Niet het verschil van de twintig jaar is hier het belangrijke, maar de onherroepelijkheid van het gebeuren, de wijze, waarop de levenstragedie wordt opgebouwd uit kleine stukjes toeval.

Deze constructie van het tijdsdrama is alleen mogelijk door het tooneel; men heeft er zelfs de pauze voor noodig, die ons gelegenheid geeft door te denken in de richting van de twintig jaar later, om dan weer door Priestley terug te worden gebracht in de nu plotseling niet meer infantiele, maar tragische sfeer van het eerste bedrijft, dat zich in het derde voortzet. Een werkelijk meesterlijke vondst. Men stelle zich eens voor, dat men de bedrijven omdraaide, en dat de derde acte tweede en de tweede derde werd. Dan zou de inhoud van het gebeuren precies dezelfde zijn, maar het stuk zou zijn gedegradeerd tot een banaal-verdienstelijk tooneelproduct. Door de twintig jaar later tusschen eerste en derde acte in te plaatsen, trekt Priestley een pirandelleske consequentie uit zijn stof; het eerste bedrijf is vroolijk tijdverdrijf, het tweede is de tijd, nadat de vroolijkheid eruit verdreven werd, het derde is hetzelfde vroolijke tijdverdrijf van het eerste, maar nu met de dreiging op den achtergrond. Zoo ziet men, hoe de volgorde de qualiteit bepalen kan!

Priestley legt Alan Conway, den in maatschappelijken zin mislukten mensch, de philosophie van deze ‘vierde dimensie’ in den mond; maar zij klinkt niet zoo overtuigend als het stuk in zijn tijdsverloop zelf klinkt. Ik zei al: Priestley als philosoof zou misschien maar zoozoo zijn; hij is daarom waarschijnlijk ook tooneelschrijver geworden, en men mag hem met die keuze gelukwenschen. ‘Time, and the Conways’ is een stuk, dat men zich niet mag laten ontgaan, als men van goed en onvervangbaar tooneel houdt!

* * *

Gelukwenschen wil ik ook het Hofstadtooneel met deze uitnemende keuze, en met een vertooning, die Priestley in een zuivere belichting liet zien, onder de knappe regie van Bets Ranucci - Beckman. Dat het publiek na de eerste acte wat onwennig was, ligt in de bedoeling van den schrijver, denk ik; het is één van zijn raffinementen, en men moet dus vooral niet opstappen! De tegenstelling tusschen 1919 en 1937 werd overigens heel goed gesuggereerd door de mode van vlak na den oorlog, die ons nu al weer compleet historisch lijkt; men heeft zoo het idee, dat het vrouwelijk geslacht toen in onderjurken liep en in de oppositie was tegen het corset, maar ook hier is de ‘vierde dimensie’ van Priestley een middel tot verklaring: onze conceptie van ‘het modieuze’ is even fataal en even toevallig als de lotgevallen van de familie Conway het zijn.

De rollen waren veelal uitstekend bezet, en de ‘voorgift’ van twintig jaar werd door alle medespelenden knap verwerkt. In het bijzonder noem ik Adrienne Canivez, die een verbluffende metamorphose tot stand bracht in de vertolking van Kay Conway; alle respect! Maar ook Vera Bondam als Madge trof dien overgang zeer goed, evenals Bets Ranucci zelf, als de egocentrische moeder, die in haar onbewuste concurrentie met Madge meewerkt aan het verloop van zaken. Niet onverdienstelijk, maar toch iets zwakker waren Marty Hansen en Joekie Broedelet, resp. als Hazel Conway en Joan Helford; Emmy Meunier gaf een onbevangen interpretatie van den vroolijken Carol, den ‘beste van allen’. Paul Steenbergen speelt met ingetogenheid en gevoel Alan Conway, Piet Rienks weet den overgang van overmoedige jeugd naar verloopenheid als Robin Conway volkomen aannemelijk te maken. Hans van Meerten als de ambitieuze Beevers trof mij meer in zijn verlegen dan in zijn gearriveerde stadium (een beetje te veel charge hier!), en Dirk Verbeek overtuigde door een soberen advocaat Thornton.

De medespelenden zijn in de bloemen gezet en door een half bezetten schouwburg hartelijk toegejuicht. Maar moge dit stuk in de eerstvolgende dagen volle zalen trekken!

M.t.B.