Asmodee
Tooneelspel van François Mauriac
Het Masker

De romans van François Mauriac, die voor een deel ook in ons land vrij veel gelezen worden ademen de sfeer van een dwanggedachte; de schrijver, katholiek, maar tevens belust op psychologische analyse van het leven in de Fransche provincie, vertoont in zijn stijl een wonderlijke mengeling van psychiater en pastoor, die op den duur niet nalaat bij den lezer een zekere bewondering en wrevel op te wekken. Ongetwijfeld verstaat Mauriac de kunst figuren te creëeren, maar het is, alsof hij ze voortdurend onder één gezichtspunt wil dwingen: een gezichtspunt waarvoor alle andere gezichtspunten bij voorbaat uitgesloten schijnen. Het is een vernauwd bewustzijn, waaruit Mauriac schrijft; op zijn levens ligt de druk van een obsessie, zooals die alleen ontstaan kan uit een geloof, dat tot ontbinding overgaat en zich desalniettemin krampachtig als geloof wil handhaven.

Ook het tooneelstuk ‘Asmodée’ is uit dezelfde mentaliteit ontstaan. De sfeer van het buitenhuis in de Landes; de hartstochten, die daar sluipend rondwaren, aanvankelijk zonder een gezicht te krijgen; de gevoelens, die, zoodra zij in woorden worden omgezet, drama's wakker roepen; de verscheurdheid van Marcelle de Barthas, de weduwe, die haar dochter Emmanuèle het geluk met een jongen Engelschman, tracht te onthouden, half bewust, half onbewust; Emmanuèle, die op het punt stond zich aan het kloosterleven te wijden en nu, natuurlijk begeleid door de wroeging, haar liefde voor Harry ontdekt als een vervulling; en tenslotte Blaise Couture, de gewezen seminarist met zijn verbeten liefde voor Marcelle, die in dit huis het demonische element vertegenwoordigt, de ontbinding en tegelijk de redding...... dat alles is door en door Mauriac. Deze personages zuchten voortdurend onder en praten voortdurend òver de zonden, waartoe zij verleid worden; zelfs de Engelschman wordt door deze onweerslucht rijkelijk bedreigd. Wanneer Marcelle, de moeder, eindelijk onder invloed van Couture haar dochter heeft overgelaten aan Harry, dan blijft zij achter met haar demonischen minnaar, die haar ziel begeert, die haar winteravonden zal deelen, zooals vroeger.

Deze specifiek katholieke verbeeldingswereld, waarin de geloofsextase van Emmanuèle en de onbevredigde verlangens van Marcelle vlak naast elkaar liggen en toch telkens weer op een zonderlinge manier geïsoleerd blijven, is een Nederlandsch schouwburgpubliek zeer vreemd, en het is ook den Nederlandschen tooneelspeler vrij vreemd, wil het mij voorkomen; want als men het publiek kwalijk wil nemen, dat het gisteren reageerde, alsof de demonische Blaise een kluchtfiguur uit een vaudeville was, dan moet men ook de spelers een weinig kwalijk nemen, dat zij het werk van Mauriac maar zeer gedeeltelijk wisten te realiseeren. In ieder geval bewees deze volkomen vervreemding tusschen zaal en tooneel, op sommige oogenblikken tenminste, dat er iets niet in den haak was; men wilde van Mauriac blijkbaar een humor, die hij met geen mogelijkheid kon opbrengen, en men zag Ko Arnoldi, in zijn rol van Blaise Couture zoo nu en dan aan voor Cor Ruys. Deze gekwelde ex-seminarist, die overal op de ontbinding loert, is dan ook wel heel erg de demon in den stijl van Mauriac, terwijl Arnoldi dat demonische er niet uit wist te halen; hij was daarvoor te slap, en ook te veel cliché, kennelijk, omdat hij zich in dit wezen niet in wist te denken. Ik vergeef het hem graag, maar het stuk was er niet bij gebaat; want nu kwam deze centrale figuur niet tot haar recht. Temeer niet, omdat de Engelschman van Leo de Hartogh weinig meer deed dan zijn lesje opzeggen en de groote scène tusschen deze beide mannen in het derde bedrijf dus radicaal mislukte.

Veel beter waren de vrouwen. Else Mauhs speelde Marcelle de Barthas met groot raffinement en volstrekt geloofwaardig; Heleen Pimentel wist ook te overtuigen als Emmanuèle; Georgette Reyewsky, in de rol van Mademoiselle, die ook (wanhopig uiteraard) van Couture houdt, bleef wat meer aan de oppervlakte, maar had toch goede momenten. John Gobau, John Soer, Barth Westerink en Jan Retèl vervulden de kleinere rollen. Vooral aan Else Mauhs was het te danken, dat men fragmentarisch nog wel iets voor deze opvoering kon voelen, en dat zelfs het laatste bedrijf een climax vertoonde. Maar voor een volmaakte interpretatie (waarbij ik nog geheel in het midden laat, wat er dan van Mauriac zou overgebleven zijn!) ware een sterkere regie noodig geweest dan deze, die op naam stond van Lize Servaes.

De zaal was eivol. Het succes eerst klein en verkeerd bedoeld, later, vooral door het boeiende spel van Else Mauhs (die bloemen ontving), groot en klaarblijkelijk ook goed bedoeld. Maar de gelukkigste avond voor Het Masker was het niet.

M.t.B.