Chaja Goldstein
Dans- en Voordrachtavond
Kurhaus

Men hoort tegenwoordig zooveel onverantwoorde generalisaties over de Joden verkondigen, dat men er niet voorzichtig genoeg mee kan omgaan. Een van die generalisaties is, dat de Joden bijzonder geschikt zijn voor tooneelspelers. Aan die meening ligt een zeer juiste waarneming ten grondslag, maar alles hangt er van af, op welk niveau zich deze bijzondere begaafdheid realiseert. Zoo vindt men de Joodsche acteursdrift in de laagste en de hoogste regionen; zij spelen ‘Schmiere’, met een soort vulgair talent voor de imitatie, maar zij brengen het ook tot de subtielste manifestaties van veruitwendiging der innerlijke gevoelens. Men kan - het is duidelijk - deze lagere en hoogere normen van acteurstalent niet over één kam scheren, omdat het doel in beide gevallen volkomen verschillend is. De lagere ‘apenkunst’ brengt het nooit verder dan de grofste en vulgairste effecten, in wezen steeds bedoeld om een toeschouwersmassa af te leiden van haar werkelijke problemen; de hoogere vorm van het acteertalent daarentegen nadert het drama, is, met andere woorden, een streven om los te komen van de vulgaire imitatie der realiteit.

De kunst van Chaja Goldstein behoort tot de ‘hoogere’, d.w.z. subtiele vormen van het Joodsche acteurstalent. Het manifesteert zich tweeledig, in den dans en in het lied. Die twee uitingen staan nochtans niet los van elkaar; want het dansen zoowel als het voordragen hebben hier duidelijk een dramatisch karakter. De gebeurtenis uit het Joodsche leven ligt aan beide manifestaties ten grondslag; niet alleen het grove uitwendige gebeuren, maar ook het gebeuren als een vorm van innerlijke beleving. Van deze dramatische veruitwendiging uit kan men het ongewone talent van deze kunstenares het beste beoordeelen. Het komt voort uit de zeldzame beweeglijkheid en expressiviteit, die in het Joodsche ras een bijzonderen vorm hebben gevonden; maar het talent is hier niet blijven staan bij de vulgaire imitatie, maar heeft zich gesublimeerd tot een zeer geraffineerde individueele verbeelding.

Het is moeilijk te zeggen, of die dramatische begaafdheid zich beter realiseert in den dans dan wel in het vocale deel van het programma. Ik voor mij prefereer eigenlijk de liederen; in de dansen is een neiging tot herhaling van motieven niet geheel te loochenen, terwijl de expressiviteit van de stem gevarieerder is. Maar dat is ten slotte een quaestie van smaak; in beide genres bereikt Chaja Goldstein een graad van superioriteit, die alle bijgedachte aan de vulgaire imitatie doet verdwijnen. Desondanks is de oorspronkelijke ‘volksche’ inspiratie niet verloren gegaan, al mag men veronderstellen, dat de individueele verfijning hier nr 1 geworden is.

In het eerste deel van het programma heeft Chaja Goldstein o.a. de ‘Moeder uit het Ghetto’ en de ‘Pogromgestalte’ gedanst; twee creaties, die duidelijk bewijzen, hoe uitstekend de veruitwendiging van het verschijnsel ghettoangst haar gelukt is. Ook in de luchtiger dansen echter heeft zij dat raffinement, waarin men de vooral sublimeering van het grove realisme hoogelijk waardeert.

De liederen geven in hun variatie een individueel geïnterpreteerd beeld van het Joodsche collectieve leven; het voodragen is hier zoowel een ‘spreken over’ die motieven als een sublimeeren vàn die motieven tot een persoonlijken kunstvorm. De eenvoudige melodische achtergrond van de muziek ondersteunt deze soort dramatiek zeer sterk; men wordt door den herhalingsdrang evenzeer getroffen als geboeid door de afwisseling van uiterst luchtig, bijna elegisch, tot parodisch. Chaja Goldstein, die zeer gul was met toegiften, heeft gisteravond een vrij volledig overzicht gegeven van de mogelijkheden die het genre meebrengt, daarin geassisteerd door haar begeleider Herman Kruyt, dien zij in de geestdriftige hulde liet deelen. Wij hopen haar vaak terug te zien.

M.t.B.