Roberts vrouw
Tooneelspel van St. John Ervine
Residentietooneel

Het zou niet onaardig zijn om ‘Roberts Vrouw’ van St. John Ervine eens te vergelijken met ‘Candida’ van Bernard Shaw (volgens sommigen diens meesterwerk; een opinie waar veel voor te zeggen is). Dan zou direct blijken, hoezeer Shaw een auteur is van werkelijke qualiteit en Ervine een auteur van een.... tooneelstuk, zooals men er veel zou kunnen aanwijzen. Ook bij Ervine een pastorie, een dominee en zijn vrouw, een secretaresse en een romantische jongeling; ook hier zulk een centrum van geestelijke nijverheid, van bezige philanthropie en practische vroomheid, waarin eenige roering komt door het verschil tusschen man en vrouw en door het vurige idealisme van de jeugd. Maar juist door deze formeele overeenkomst valt het qualitatieve verschil des te meer op. Shaw is in ‘Candida’ (wat men verder van hem ook moge zeggen) een schrijver, die zijn probleem onsentimenteel stelt en consequent doorvoert, de karakters van zijn personages klasseert op het niveau dat zij waard zijn, en geen klip omzeilt; Ervine dribbelt in ‘Roberts Vrouw’, een aangenaam en hartelijk speelstuk, voorzichtig om iedere gevaarlijke consequentie heen, kool en geit sparende, met humor aanlengend wat door een te veel aan tragiek al te onprettig van smaak zou kunnen worden.

En bovendien: terwijl in ‘Candida’ het probleem van den jeugdigen idealist Marchbanks op een harmonische wijze vervlochten is met de verhouding Morell-Candida, valt ‘Roberts Vrouw’ in twee parellel-handelingen uiteen, die elkaar wel raken, maar niet dekken; wij hebben vooreerst te maken met het conflict tusschen dominee Carson en zijn vrouw Sanchia, de dokteres (het conflict tusschen beroep en beroep, tusschen liefde en beroep), en ten tweede, daarnaast, met de idealistische poging van Carsons zoon Bob om de soldaten tot dienstweigering te bewegen. Dit laatste thema dient Ervine vrijwel uitsluitend, om te motiveeren, dat Sanchia, door het ‘schandaal’ om de veroordeeling van Bob, zooveel moeilijkheden krijgt met haar kliniek en haar actie voor geboortebeperking, dat zij de carrière van haar man (hij wil deken worden) belemmert; verderop laat hij het vallen, de zoon verdwijnt uit onzen gezichtskring tegen het slot, aan zijn houding wordt geen aandacht meer besteed, laat staan, dat voor of tegen hem partij wordt gekozen. Eigenlijk wordt in dit stuk voor of tegen niemand partij gekozen; alle personages zijn in wezen even goed, al hebben zij hun groote of kleine fouten (de dominee, de dokteres, de bisschop, de secretaresse, de pacifist-communist, ja zelfs de dienstbode en de inspecteur van politie), en met echt angelsaksische handigheid weet Ervine elck wat wils te geven; zijn held is misschien toch de brave, wijze bisschop, die ook het voortreffelijke van den enthousiasten Bob met zijn afschuw van den oorlog erkent, maar tevens weet, dat men met zulk enthousiasme in Engeland en daarbuiten niet ver komt. Goed is ook miss Orley, die op dominee Carson verliefd is en daarom aan Sanchia het geld geeft voor haar kliniek, op voorwaarde, dat zij zich terugtrekt uit de medische zaken en haar man het deken-worden niet meer bemoeilijkt. Goed is zelfs Carsons fanatieke collega Jefferson, die Sanchia bestrijdt, want hij strijdt ook voor principes. Goed is alleen niet mrs. Armitrage, die dat geld geweigerd had, maar wellicht kan ook zij nog bekeerd worden......

* * *

‘Roberts Vrouw’ is dus, alles bij elkaar genomen, een stuk van menschen, zooals menschen zichzelf graag zien: met kleine tekortkomingen en een groote deugdzaamheid op den achtergrond. Het is, zooals gezegd, een aangenaam en effectvol speelstuk, maar twee étages minstens beneden Shaws ‘Candida’ gelogeerd. Hoewel het zeer verdienstelijk wordt gespeeld en men de voorstelling met genoegen volgt, blijft men zich toch van dat étageverschil terdege bewust, al was het maar door de herinnering aan het spel van Vera Bondam en Dirk Verbeek in overeenkomstige rollen in ‘Candida’, die tot hun beste prestaties behoorden. Als Sanchia en Robert Carson zijn zij ook zeker zeer waardeerbaar, maar hun spel blijft meer aan de oppervlakte. Een uitmuntende creatie is echter de bisschop van Ph. la Chapelle: een rol, die hij met fijnen humor en vooral grooten tact speelt, zonder de moralistische strekking te laten domineeren over den sceptischen glimlach; even goed zeker is zijn antipode Bob Carson, in wien Max Croiset den verbeten afkeer van den oorlog uitstekend heeft weten te belichamen; ook Adrienne Canivez als de secretaresse, tevens Bobs verloofde, beeldt dit jonge meisje bijzonder aannemelijk uit. De rol van Miss Orley (Tine Opscholtens) had men zich veel sprekender en overtuigender kunnen denken; deze jonge actrice is nog altijd zeer bevangen in haar houding, al gaat zij vooruit. Een verrassing daarentegen was weer de Jefferson van Bob de Lange, een van de voornaamste beloften van ons tooneel, die een verbluffende veelzijdigheid vertoont en zich ditmaal een fanatieken priesterkop had gegrimeerd, geheel in overeenstemming met zijn stem en gebaar. Ook de dienstbode van Caro van Eyck (die men graag eens iets anders dan dienstboden zou zien spelen!) had iets ‘aparts’. Coba Kelling en Jaap Hoogstra hebben voorts twee van domineé's ‘cliënten’ met succes vertolkt, terwijl Enny Heymans - Snijders een amusante mrs. Armitrage was en Richard Flink met Anton van Zuylen de eer der politie ophielden. De regie van Bets Ranucci - Beckman waarborgde de continuïteit in de niet altijd snelle handeling.

De vertooning werd door een talrijk publiek aandachtig gevolgd en zeer hartelijk ontvangen. Voor verschillende spelers waren er bloemen.

M.t.B.