Calcutta, 4 mei
Drie acten koloniale geschiedenis van Lion Feuchtwanger
Cruys Voorbergh als Warren Hastings

‘Kalkutta 4 Mai’ behoort met ‘Petroleuminsel’ en ‘Wird Hill amnestiert’ tot de drie ‘angelsaksische’ stukken van Lion Feuchtwanger, die zich ook hier een bijzonder handig bewerker toont van een historische stof. Hij koos voor dit stuk een episode uit Engelands koloniale geschiedenis, en wel de figuur van Warren Hastings, met Robert Clive den veroveraar en organisator van Britsch-Indië. Dat het dezen man ongeveer verging als ten onzent Jan Pietersz. Coen, ligt voor de hand; de critiek van de machthebbers thuis, die meenen zich in de koloniale zaken te kunnen mengen, is ook Hastings deel geweest, en zooals het gewoonlijk gaat, heeft men hem pas later erkend als een geniaal man. Geniaal beteekent dan ongeveer, dat hij voorzag, wat later koloniale politiek zou worden en zich verzette tegen de opvattingen van zijn tijdgenooten, die zich bezig hielden met wat zij voor koloniale politiek hielden.

Feuchtwanger heeft de historische episode, die zich afspeelt in het Gouvernementspaleis te Calcutta in 1775, verdeeld over zeven tafereelen, waarin hij den man van de practische machtsontplooiing, Warren Hastings, in al zijn onverzettelijkheid, bewuste immoraliteit, wreedheid en achteraf toch weer profetische menschelijkheid (dat laatste is een theatraal element in het stuk) stelt tegenover den afgezant van het abstract-juridische en abstract-moreele moederland, Sir Philip Francis, eenerzijds, en tegenover den inlandschen despoot Radjah Nenkomar, anderzijds. Hastings is de man, die over lijken gaat, maar niet gedreven door sadistische instincten; hij ziet geen andere mogelijkheid, hij ziet het grootere doel en offert daaraan de mindere dingen op, hij is politicus, d.w.z. in deze koloniale atmosfeer despoot tegen wil en dank, maar met alle consequenties van dien. De bestuurders der Compagnie uit het moederland, waarvan Francis de voornaamste exponent is, kunnen Hastings' motieven niet aanvaarden, omdat zij er den goeden naam van Engeland door in discrediet gebracht achten; voor Francis is een moord een moord, ook al zijn er duizend politieke argumenten, die een moord zouden rechtvaardigen. Wat kan een Gouverneur-Generaal echter doen met zulk een abstracte theorie? Hij is nu eenmaal de verantwoordelijke hoofdpersoon in het drama der kolonisatie, en hij is gedwongen de middelen te kiezen, die tot het doel leiden; in dit concrete geval: hij laat Nenkomar ophangen om zich van een lastigen aanklager, heulend met de deputatie uit Engeland, te ontdoen.

Telkens raakt Feuchtwanger in ‘Calcutta 4 Mei’ aan de werkelijke tragiek van het koloniale vraagstuk, zonder er overigens anders dan in het voorbijgaan dieper op in te gaan. Hij bepaalt zich in hoofdzaak tot een handig en vooral in de eerste vijf tafereelen spannend arrangement van een historisch gegeven; dit genre is in de laatste jaren meer beoefend, maar Feuchtwanger maakt er altijd nog heel wat meer van dan de schrijver van een of ander historisch spel op bestelling. Natuurlijk blijft het arrangeeren wel zichtbaar; de historie wordt nu eenmaal altijd bekeken door iemand, die er al achter is hoe het af zal loopen met geniale, door hun tijd miskende mannen, en dat is ook voelbaar in Feuchtwangers stuk. Zwak zijn echter alleen de twee laatste tafereelen, waarin de stof eigenlijk is uitgeput en de spanning dus verslapt.

* * *

De Nederlandsche Tooneelgroep, die ‘Calcutta 4 Mei’ ten tooneele brengt, is een gezelschap, dat de provincie bespeelt en hier zelden optreedt. De leider is de bekende acteur Cruys Voorbergh, die om mij onbekende redenen uit de ‘stads’-gezelschappen is verdwenen; want zijn talent is onmiskenbaar. Hij heeft b.v. alle eigenschappen om een Warren Hastings zoo te spelen, dat men bijna vergeet met een fictie te doen te hebben; en dat is geen geringe lof, als men bedenkt, hoeveel er noodig is voor een Talma om op Napoleon te lijken. De Warren Hastings van Cruys Voorbergh is een bijzondere creatie, die men wel het meest bewonderen kan in het derde tafereel, waarin hij audiëntie verleent aan de inlandsche afgezanten. Maar ook in zijn conflict met de deputatie der Compagnie, in zijn gesprek met Radjah Nenkomar (goed tegenspel van Leo Broekveldt), in zijn omgang met zijn secretaris Cowper (John Koch) en zijn vriendin Lady Marjorie Hike (zeer aannemelijk gespeeld door Tine Medema) is deze Hastings een reëele figuur, man van de daad zonder het l'art pour l'art van de wreedheid, beslist en helder zonder opzettelijke historische allures. Dat het laatste tafereel ook deze rol verzwakt, lag zeker aan het rammelen van het samenspel, juist in deze toch al minder geslaagde slot-episode.

Overigens was er van dit samenspel veel goeds te zeggen, in aanmerking genomen, dat deze combinatie lang niet alleen over eerste rangskrachten beschikt. De regie van Cruys Voorbergh was doorgaans zeer zorgvuldig en smaakvol, evenals de decors naar zijn ontwerp, die wel een speciaal woord van lof verdienen; mede daarom volgde men de eerste vijf tafereelen met bijzondere belangstelling, al duurde het changeeren (voor ieder tafereel!) wel erg lang, en kon men het betreuren, dat na de pauze het niveau een weinig daalde. Van de medespelenden is Herman Schwab (als opperrechter) een oude bekende, dien men altijd gaarne terugziet. Wim van den Brink als Hasting's tegenspeler Sir Philip Francis stond lang niet op de hoogte van Cruys Voorbergh en wist dan ook geen werkelijk tegenwicht te scheppen, al kon zijn spel in het algemeen wel voldoen. Gerard Hartkamp maakte iets aardigs van zijn Viscount Hike (meer dan van zijn kolonel Monson), Paul Deen en Edwin Thomas waren zeer te waardeeren als indische gezanten, Rienk Brouwer en Alex Faassen als Compagniebestuurders waren passabel.

Er was niet veel belangstelling voor deze première, die toch getuigde van ernstige voorbereiding en een hoofdrol bracht van beteekenis.

M.t.B.