Goethe's ‘Egmond’
De Spelers van Stad en Lande

Het zou zeker zin hebben om over de waarde van Goethe's ‘Egmond’ voor onzen tijd een boom op te zetten; maar de gelegenheid daartoe lijkt niet gunstig bij de voorstelling, die Anton Verheyen van dit drama heeft willen geven. De heer Verheyen heeft zich nog niet zoo lang geleden scherpe critiek veroorloofd op het Nederlandsche tooneel, en dat is in een vrij land zijn goed recht; maar wij mogen dan toch wel zeggen, dat de beste stuurlui hier aan wal staan, en niet mis ook! Van een opvoering te spreken, ware eigenlijk al een euphemisme; een aantal tafereelen, verhapstukt met grammophoonmuziek (van Beethoven), moesten hier den indruk maken van een samenhangend geheel, wat zij toch volstrekt niet waren. De heer Verheyen, die Egmond (bij Goethe een ‘demonische’ figuur) te spelen had, leek beurtelings op Mephisto en op den Negus, maar nooit op een mogelijken Egmond; hij kende bovendien zijn rol maar zoozoo, hetgeen nog geen bezwaar zou zijn geweest, als hij wat pleiziger uit zijn oogen had gekeken. Willem van Oranje (Lodewijk ter Gast) zat er heel sip bij. Mien Erfmann-Sasbach, declameerde althans behoorlijk Margaretha van Parma. Over de rest van het gezelschap vlijen wij den mantel der liefde, al dient gememoreerd, dat de krakeelende burgerij beter voor den dag kwam dan de hooge oomes.

Men scheen het stuk, als een nationaal drama te willen presenteeren, hoewel het nationale in de Egmond-conceptie van Goethe nauwelijks een rol speelt en de vrijheid van denken en spreken meer dan eens met nadruk wordt opgeëischt. Voor den heer Verheyen schijnt echter ook dit mogelijk te zijn, en waarom niet, gegeven zijn durf om het tooneel te vernieuwen?

M.t.B.