Le Juré
Monodrame Lyrique Parlé d'Edmond Picard et Henri Thiébaut
Belgische gala-avond

Voor een maar zeer matig bezetten schouwburg heeft men gisteren een nogal zonderling programma afgewikkeld: een ‘monodrame “lyrique parlé” van den Fransch-Belgischen schrijver Edmond Picard (1836-1924), blijkens de zeer uitvoerige mededeelingen in het programma o.m. ook auteur van een véritable plaidoyer antisémite’ en nog een massa andere werken. Uit deze eerste kennismaking met het oeuvre van den heer Picard mag ik helaas niet afleiden, dat al die werken meesterwerken zullen zijn; want het monodrama ‘Le Juré’ is een zeer gerekte griezelhistorie, die blijkbaar ontstaan is uit een novelle en, zooals dat met novellen soms gaat, steeds meer uitdijde, tot er eindelijk een drama van kwam. Met dat al is de voordracht volkomen verhalend gebleven, zoodat er niet veel reden is om van een drama te spreken. De hallucinaties van een jurylid, dat begint te twijfelen aan de schuld van een ter dood veroordeelde, zijn bovendien slechte literatuur, hol en pathetisch gestyleerd, doordrenkt van een fantasie, zooals men die in het Musée Wiertz geëtaleerd kan vinden.

Van dit werk kregen we gisteren (gelukkig waarschijnlijk) niet alles voorgezet; het was een potpourri uit vijf acten, en dat was, gegeven de lang uitgesponnen muziek, ook meer dan genoeg. Dat er van een geslaagde samenwerking tusschen auteur en componist sprake is, mag ik niet beweren; de muziek dient hier vrijwel uitsluitend om den gezegden tekst nog eens schilderend te herhalen en den spreker te onderbreken. Op den duur is dat vrij vervelend en onnoozel. De heer Samson Fainsilber, dien wij meermalen op de planken zagen als een verdienstelijk acteur, bepaalde zich er toe dezen tekst voor te lezen met zekere expressieve gebaren, die echter de holheid van het literaire product niet vermochten weg te werken. Een dankbare taak was dit nu niet bepaald, en het effect was dan ook alleen zoo nu en dan meer dan middelmatig.

Eenige heeren hebben zich, blijkens ons avondblad van gisteren, boos gemaakt over deze Fransche voorstelling in het kader van de Belgisch -Nederlandsche toenadering. Hun verontwaardiging lijkt mij verkeerd geplaatst; zij had zich moeten richten tegen de qualiteit van dit Fransche werk. Wanneer het Fransche deel van België ons iets waardevols heeft te laten zien of hooren, zullen wij dat met dezelfde belangstelling ontvangen als de voortbrengselen van de Vlaamsche helft; maar men moet dan ook niet aankomen met den rhetorischen Picard.

De voorsteling is door verschillende autoriteiten bijgewoond. H.M. de Koningin was vertegenwoordigd door Haar kamerheer W. Graaf van Limburg Stirum, de minister van O., K. en W. was vertegenwoordigd door prof. dr G.A. van Poelje, directeur-generaal van Onderwijs. Behalve den Belgischen gezant, Baron J. Harry, merkten wij ook den gezantschapsraad Baron Ruzette en de militaire en persattachés van deze legatie op, evenals den Belgischen consul te Rotterdam, den heer Van de Pifte.

Voorts waren o.a. aanwezig de burgemeester en mevr. De Monchy, de gemeentesecretaris mr dr Boasson, ir R.A. Verwey en mr A.R. Visser, voorzitter en secretaris van het Voorzieningsfonds voor Nederlandsche kunstenaars.

M.t.B.