De ondergang van ‘De vrijheid’
Tooneelspel door Jan de Hartog
Het Nederlandsch Tooneel

Tegen het einde van het seizoen hebben drie Nederlandsche tooneelgezelschappen nog snel even eer bewezen aan voortbrengselen van Nederlandsche tooneelschrijvers. Het Centraal Tooneel kwam met den laatsten Roelvink, het Residentietooneel voerde den laatsten Broedelet op, het Nederlandsch Tooneel introduceerde den eersten De Hartog. Geen van de drie werken zal het waarschijnlijk tot de klassiciteit brengen; het wil nog altijd niet al te best boteren tusschen het tooneel en de Nederlandsche auteurs, want op ‘Des Duivels Prentenboek’ van Den Hertog na is de oogst der laatste tijden bepaald mager te noemen. Er zit iets tusschen die twee partijen, het tooneel en de Nederlandsche auteurs; wat precies?

Men zie nu het stuk van Jan de Hartog aan. Deze jonge schrijver heeft tot dusverre een vrij romantischen loopbaan achter den rug... maar op het tooneel begint hij met het midden te houden tusschen Heyermans en een ouderwetsch ‘volksstuk’ uit wijlen dien goeden ouden Plantageschouwburg! Ook romantisch, inderdaad, maar van tamelijk belegen soort. Misschien heeft het schrijven van detectiveromans De Hartog langzamerhand in de sterke effecten doen verzeilen: in ieder geval ontbreekt het aan melodramatische scènes en hartroerende pathetiek geenszins in ‘De ondergang van De Vrijheid’. Het stuk is dan ook qualitatief niet te vergelijken met De Hartogs roman ‘Ave Caesar’, waarmee hij een zeer verdiend succes had, na een aanstellerig debuut onder den pretentieuzen titel ‘Het Huis met de Handen’. In dat ‘Ave Caesar’ hoorde men een verantwoorden toon, die van alles beloofde. Maar in zijn tooneeldebuut wijdt De Hartog zich geheel aan het tooneeleffect, aan de romantick van de zee, zooals die ook door Heyermans, in ‘Op Hoop van Zegen’, met het naturalisme vermengd wordt opgediend. Men heeft uit een ietwat brieschend uitgesproken interview, dat de jonge schrijver aan dit blad gegeven heeft, afgeleid dat hij in deze richting ook zijn tooneelideaal zoekt.

‘De Vrijheid’ is een zeesleepboot, maar tevens (evenals ‘Op Hoop van Zegen’) een symbool. Deze zeesleepboot is voor De Hartog het symbool van de vrije sleepvaart, die door de monopoliseering wordt bedreigd. Kapitein Speelmans, alias ‘Oude Jan’, staat op de bres voor zijn vrijheid en Vrijheid; hij is de laatste der Mohikanen en wil ook zijn zoon in het gareel van zijn ideaal dwingen. Dit conflict (want de ‘jonge Jan’ heeft geen zin zich in het project van den oude op te laten sluiten, laat zich echter door zijn familiebanden weerhouden van oppositie) bepaalt het geheele stuk, waarin, ondanks de vele zeerobben, die elkaar nu eens bedreigen, en dan weer hou en trouw beloven, verder niet zoo heel veel meer gebeurt. Jan de Hartog weet echter zijn vier bedrijven best te vullen, omdat hij een wel smakelijken dialoog schrijft, zeker niet minder dan Bouber; hij heeft ook zeker gevoel voor de eischen van het tooneel, alleen blijft het geheel psychologisch en compositorisch zwak. De twee eerste bedrijven voldoen hest best; het laatste (de ondergang van ‘De Vrijheid’) is wel het minst uit de verf gekomen en niet zoo heel verrassend meer na alles wat wij al vernomen hebben over den ouden en den jongen Jan. Strijd tusschen vader en zoon, afgewisseld met de stem van het bloed, die onherroepelijk aan het roepen blijft: ziedaar het thema van De Hartog. die daaraan echter niet veel meer heeft toe te voegen, voor deze gelegenheid. De bekroning met den naam Van der Vis-prijs heeft ongetwijfeld het karakter van een aanmoediging gehad.

* * *

De belangen van den schrijver zijn verdedigd door een aantal spelers, die meerendeels aan deze zee- en robben-romantiek best gewaagd zijn. Cor van der Lugt Melsert regisseerde de opvoering in een stijl, die voornamelijk aan den tijd van het naturalisme herinnerde; vooral in de twee eerste acten kwam dit accent goed tot zijn recht, tegen het slot overstelpt het lawaai den toeschouwer wat al te krachtig. Wij bewonderen vooral den stoeren, koppigen Speelmans van Johan Elsensohn, die altijd iets zeer authentieks aan zoo'n rol weet te geven; hij doet dit karakter alle eer aan en verschijnt ons eindelijk als een massieve cycloop.

Theo Frenkel als de jonge Jan is minder de man voor zijn rol, maar een goede creatie kan men zijn temperamentvollen stuurman nochtans wel noemen. Jos. van Gasteren als zijn meisje (later vrouw) heeft het forsche gebaar van de zeemansvrouw, die haar rechten verdedigt tegenover de zee, Mien Duymaer als Marie Speelmans effaceert zich wel iets te veel.

Onder de zeerobben valt natuurlijk Van Gasterens bootsman Nos op (vooral in den dialoog met jongen Jan), maar ook De Bree, Van Meerten en Van Dijk mogen er zijn als varensgasten. Anton Roemer typeert zijn ouden heer (gezagvoerder Knuttel), en met het volk achter de schermen zijn er nog vele anderen, die bij het bedrijf van ‘De Vrijheid’ direct of indirect zijn betrokken. Het decor is van Lydia van Schagen.

Er was heel wat belangstelling en hartelijk applaus.

M.t.B.