Lieve menschen
‘The Gentle People’ van Irwin Shaw
Het Nederlandsch Tooneel

Het productieve Amerikaansche tooneel van dezen tijd, dat een bewijs is van de geschakeerdheid en het problematische leven van dit land, verrast ons Europeanen meestal door een zekere cynische openhartigheid, die men het best kan beschouwen als een reactie op de zoete romantiek van een volk, dat het nog niet zoo lang geleden veel te druk had om zich met ‘problemen’ bezig te houden. Nu hebben zij des te meer problemen, de Amerikanen en zelfs in een stuk als dat van Irwin Shaw, dat eigenlijk een ‘volksstuk’ is (tenminste wat men hier in de negentiende eeuw als zoodanig placht te betitelen), merkt men die tendens tot openhartigheid. Die manifesteert zich vooral in den moraal van den schrijver, die twee kleine mannetjes Josua Goodman en Philip Anagnos, brave kerels en visschers van visschen na hun werktijd, zelf justitie laat plegen tegenover een brutalen gangster, die het op hun geld voorzien heeft en bovendien op de dochter van een dier brave kerels, Stella Goodman. Harold Goff, de gewetenlooze bandiet, is een wezen, dat uitgeroeid moet worden; aangezien hij den politierechter onder zijn vrienden telt, heeft een aanklacht van Goodman wegens afpersing geen enkel resultaat, zoodat den beiden mannen geen andere mogelijkheid meer overblijft, dan Goff op hun schuitje te lokken en hem naar de andere wereld te helpen. Het geld, dat in zijn portefeuille zit, wordt voor een deel voor een nieuwe boot, voor een deel voor de armen bestemd en bovendien is Stella nu verlost van den minnaar, die voor haar de luxe en het avontuur beteekende; zij kan rustig trouwen met den braven Eli Lieber, haar aanbidder van fatsoenlijken huize.

De openhartigheid, waarmee de auteur van dit stuk erkent, dat men een gangster, als het niet anders gaat, zelf uit den weg moet ruimen en het volkomen ontbreken van de traditioneele scrupules over den moord als zoodanig zijn wel merkwaardig; of deze afloop ook psychologisch verantwoord is? Men denkt onwillekeurig aan ‘Raskolnikow’; waarvoor heeft Dostojewski zijn moordenaar zoo laten lijden en uiteindelijk boete laten doen voor het opruimen van een woekeraarster, als men blijkbaar ook zonder wroeging, bij wijze van zakelijke afwikkeling, het gehate wezen bewusteloos kan slaan en overboord werpen? Deze oplossing kan in de practijk gevaarlijk worden, want in de werkelijkheid zijn de rollen niet altijd zoo mooi verdeeld tusschen door en door brave mannen en een door en door ploertigen gangster, zoodat deze justitie ‘nach gesundem Volksempfinden’ gemakkelijk op een contra-gangsterdom zou kunnen uitloopen! Vooral, wanneer men er zooveel humor bij te pas brengt als Irwin Shaw, die de opruiming van het mauvais sujet meer sportief dan tragisch opvat. Hetgeen misschien niet de kwaadste houding is; maar het probleem van den mensch, die zijn medemensch (hoe ploertig dan ook) in koelen bloede doodt, lijkt toch iets ingewikkelder dan het in dit stuk gesteld wordt.

Trouwens, het heele stuk is een wonderlijk mengsel van romantiek, melodrama, hard realisme en psychologische analyse; maar de toon van hét ‘volksstuk’ (de tragiek naast den humor) blijft toch den doorslag geven, en de handeling, die ongetwijfeld spannend is, schuift in elf filmische tafereelen voorbij, van de eene étappe naar de andere. Tot de beste gedeelten van dit tooneelspel behooren zeker de gesprekken tusschen vader en dochter Goodman, waarin de vader zijn kind duidelijk maakt, dat zij met haar vlammende passie voor Harold Goff volstrekt niet buitengewoner is dan de duizenden in de metro, die het filmnieuws in hun dagblad lezen.

Tooneel schrijven kan deze auteur trouwens heel goed; hij verstaat de kunst om een dialoog toe te spitsen en een personnage te typeeren, en al is zijn werk niet ‘fijn’, het is zekere pakkend.

* * *

Van Dalsum heeft ‘Lieve Menschen’ een voorstelling bezorgd, die het karakter van het stuk met al zijn wonderlijke tegenstellingen, dunkt mij, zeer goed weergaf, zooals de décors van Jacques Snoek, de wijdheid van het water bij Coney Island vereenigend met de benauwdheid van het woonvertrek der Goodmans, de sfeer van het gebeuren knap suggereerden (alleen had het bootje met de brave visschers iets minder realistisch kunnen wiebelen). De taak van de regie moest hier vooral zijn de tegenstellingen voelbaar te maken zonder ze uit het kader te doen springen, en men mag zeggen, dat Van Dalsum daarin zeer wel is geslaagd. Hij speelde zelf den sloomen Griek Anagnos, die in het Turksche bad door het lot wordt aangewezen om den slag toe te brengen: een humoristische figuur, met een fond van philosophische berusting in wat komen gaat. Uitstekend was Jo Sternheim als Josua Goodman; deze rol draagt de handeling voor een groot deel, en het zuivere acteeren van Sternheim heeft dat op zijn best doen uitkomen; niet minder goed was Ank van der Moer als zijn dochter met haar passie voor den bandiet. Johan Schmitz legde in dit personage de noodige flair en proletigheid, zonder overigens te overdrijven. Jacques Snoek leek mij wat minder sprekend als de brave Eli Lieber, Oscar Tourniaire gaf in volle gemoedelijkheid den politie-agent, Hesje Rijken ook verdienstelijk de klagende zenuwpatiënte, die Goodmans vrouw is. Hélène Berthé en Ed. Palmers kwamen voor een paar bijrolletjes op, terwijl men het humoristisch naakt van Jacques van Hoven als den blijmoedig kankerenden kleinen zakenman in het Turksche bad niet zonder eenige ontzetting gadesloeg.

De voorstelling werd zeer hartelijk ontvangen, en waren bloemen

M.t.B.