Ik ben zeventien jaar
‘J'ai dix-sept ans’ van Paul Vandenberghe
Het Nederlandsch Tooneel

Onder de stukken, die zich bezig houden met de puberteit (sedert de ontdekking van de puberteit als speciaal probleem een dankbaar en veel gebruikt onderwerp), is het werk van den jongen auteur Paul Vandenberghe wel typeerend voor het schema, waarop die stukken gebouwd worden, maar zeker geen meesterstuk. Het beslaat vier bedrijven, maar met drie had de schrijver gerust kunnen volstaan; op zijn derde bedrijf komt het aan, en de rest is inleiding, uitleiding of vulsel. In dat derde bedrijf, dat werkelijk spanning heeft, botst de puber Bob Darcourt op den minnaar van zijn moeder, Maurice Fleurville; Bob, die aan deze nog jonge charmante moeder gefixeerd is en tegelijk een dweepende vereering heeft voor den schrijver Maurice Fleurville, ontdekt hier, dat deze bewonderde man de amant is van de geadoreerde vrouw. Ziedaar het conflict, en voor zoover het in de derde acte gegeven wordt als niets anders dat dit conflict, heelemaal geen onbestaanbaar conflict. De situatie in de kamer van Fleurville, met de moeder achter de schermen, Bobs jongehonden-achtige vertrouwen in zijn romanschrijvenden vriend, zijn deceptie na de ontdekking van de verhouding: dat alles heeft Vandenberghe met juist begrip voor de ‘scêne à faire’ en voor de botsing der twee karakters geteekend.

Wat eromheen geschilderd is, verraadt echter een nog onrijp (of reeds cliché geworden?) talent. Verreweg de aardigste en best volgehouden figuur is Bob Darcourt, de zeventienjarige, al kan hij niet halen bij Marchbanks uit Shaws ‘Candida’; maar de moeder en de schrijver zijn echte conventioneele tooneelpersonages gebleven, zooals men die rijkelijk gestrooid aantreft in de salondrama's van Henri Bernstein. Vooral die schrijver van sceptische boeken, die ten slotte toch een heel brave en paedagogische man blijkt te zijn, is een echt sujet à la Bernstein, al verbeeldt hij zichzelf misschien op Henri de Montherlant te lijken; hoe tragisch de gebeurtenissen ook mogen worden, deze soort menschen heeft altijd nog wel gelegenheid om zich in fantastische pyama's en kimono's door het huis te bewegen. Geen wonder dan ook, dat Maurice Fleurville en Suzanne, zijn minnares, alles doen, wat een romanschrijver met sceptische mondhoeken en een vrouw tegen den gevaarlijken leeftijd eens behooren te doen; zij werken zoo echter ook mede aan de opvoeding van Bob, die door deze ervaring inzicht krijgt in zijn Oedipus-complex en door Maurice in staat van beginnende genezing wordt achtergelaten, als deze voor een literaire tournee door Canada vertrekt.

Voor de toekomst van Paul Vandenberghe zal er wel veel van afhangen, of hij op zijn derde bedrijf zal weten door te gaan, dan wel een onder-Bernstein zal worden. Wij kunnen slechts afwachten en intusschen verklaren, dat Vandenberghe met den tooneeldialoog en met het tooneelvulsel (een oom, een oude dame en een blaag, die over zijn vriendinnetje komt opscheppen) handig weet om te springen, zoodat het publiek ook daar aangenaam bezig wordt gehouden, waar er slechts met thee gemorst wordt of geconverseerd.

* * *

Louis de Bree heeft de regie gevoerd van de opvoering door het Nederlandsch Tooneel; als ik mij niet vergis, is het zijn eerste regie-taak bij dit gezelschap. Welnu, de vertooning is geenszins onverdienstelijk uitgevallen, en het derde bedrijf voornoemd wordt zelfs alle eer bewezen, vooral ook door het levendige spel van Guus Oster als Bob. Het tegelijk jonge hond-achtige en gevoelige, dat de schrijver in dezen puber heeft willen uitdrukken, komt in dit spel heel goed tot zijn recht, ook in de andere, voor Oster minder dankbare acten. Theo Frenkel is geheel en al het type van den romancier, zooals de verbeelding der duizenden hem begeert: sceptisch, mondain, een tikje fat, een tikje grijs aan de slapen, een tikje leeraar, kortom een schrijver van luxe boeken, maar in het soort zeer overtuigend. Corry Korevaar, die Bobs moeder voor haar rekening neemt, kan de schoolschheid van den tekst niet altijd overwinnen, zelfs niet met werkelijk goddelijke japonnen, maar de tekst maakt het haar dan ook niet altijd gemakkelijk. Onder het ‘vulsel’ dienen Louis de Bree, als critische oude oom, Lena Kley als een vriendelijke oude dame en Wim Sonneveld als een opschepperig blaagje genoemd te worden.

Zeer hartelijk applaus heeft de spelers meermalen ten tooneele doen verschijnen

M.t.B.