De Notre Dame van de sloppen
Tooneelspel van Grégoire Leclos
Vereenigde Haagsche Spelers

Stukken als dit katholieke tendenswerk ‘De Notre Dame der Sloppen’ zijn niet discutabel, omdat zij volkomen behooren tot de propagandaliteratuur voor bepaalde doeleinden; maar zij zijn nochtans interessant voor hen, die de techniek der katholieke bekeering wat nader willen bestudeeren. Deze techniek eischt van den apologeet een zekere menschenkennis, dat wil zeggen ook een zekere kennis van de argumenten der tegenpartij, de ‘civitas diaboli’; want deze tegenpartij bevat tenslotte toch de zielen, die moeten worden ‘overgeheveld’ naar de kerk, en om hen te kunnen winnen moet men er als apologeet blijk van geven de argumenten contra aan alle kanten te hebben bekeken.

Zoo verplaatst Grégoire Leclos ons in een soort volksstuk (zelfs met zang en dans) naar de sloppen van Parijs, onder de lompenrpoletariërs, anarchisten en communisten, bezig de revolutie voor te bereiden en op de bourgeoisie af te geven. Zij spreken zoo overtuigend, dat men in den schrijver haast een communist zou zien; maar men vergist zich, hij is slechts tijdelijk de advocaat van den duivel, die de argumentatie des duivels uitsluitend en alleen zoo machtig laat gelden om straks de stem Gods nòg machtiger te kunnen laten schallen. Als zich een moedige jonge pastoor in deze bittere armoewijk vestigt om er een kerkje te bouwen, verliest de duivel, hoe aantrekkelijk ook door zijn revolutie-ideaal, geleidelijk aan terrein; zooals op het oude rederijkers tooneel verrijst nu rechts de hel (de kroeg van den communistischen kroegbaas Julot) en links de hemel (het kerkje in aanbouw). De menschen hebben hun gebreken, hun zwakheden; en via deze zwakheden weet de pastoor zich toegang te verschaffen tot de verdoolden; ook al heeft hij zelf een oogenblik met den twijfel te kampen, hij komt steeds als overwinnaar uit den strijd. De oude vereerder van kracht en stof, baas Didier, een volstrekte ‘nihilist’, die slechts gelooft in ‘vreten en bang zijn’, wordt op zijn sterfbed bekeerd, en ook de wilde communist Bibi met zijn bloedroode das ontsnapt tenslotte niet, omdat hij, schoon in de klauwen van den duivel van den klassenstrijd, als alle kinderen der schepping; iets goeds in zich heeft. Zelfs de duivel is niet geheel van God verstoken, leert de kerk, en dus zeker niet baas Didier of Bibi de revolutionnair....

‘De Notrê Dame van de Sloppen’ behoort tot de lagere soort apologetiek, maar is als zoodanig, juist door een zekere mate van naïeveteit, geschikt om inzicht te schenken in de methoden van de katholieke propaganda. Als tooneelstuk is dit soort werk niet al te veel waard, want alles wordt driedubbel uitgesponnen, omdat aan iederen vorm van menschelijke zwakheid de noodige aandacht wordt besteed; zoo ontbreekt naast een zeer melodramatisch sterfbed in het derde bedrijf, niet een discussie over het breien, die veel tijd in beslag neemt. Enzoovoort. Het wordt laat in den nacht, eer alles zijn definitieven vorm heeft gekregen.

* * *

De Vereenigde Haagsche Spelers geven dit stuk in een sfeer van Parijsche armoede, zij het dan niet erg Parijsch; Jules Verstraete, die zelf een satanische vertolking van den kracht-en-stof-mensch geeft, voert de regie. Jan van der Linden is de roode revolutionnair, wild en onstuimig, maar toch met liefde voor een eerzaam meisje met bourgeois-neigingen (Lien la Chapelle) in het hart, Pierre Balledux de gemoedelijke kroegbaas Julot, wiens zwakke plek ook wel te vinden is. De overige leden van het gezelschap interpreteeren met meer of minder succes de apachen en harmonicaspelers van de buurt (allen meer of minder verdoold, maar nog te redden ook), terwijl Guus Verstraete het tegen deze allen opneemt als een nu eens oolijke, dan weer geïnspireerde pastoor.

Een volle zaal heeft de vertooning met spanning gevolgd en met hartelijk applaus beloond.

M.t.B.