De koopman van Venetië
Nieuwe opvoering door het Residentie Tooneel
De beteekenis van Shylock

DE WEDEROPVOERING van Shakespeares ‘Koopman van Venetië’ door 't Residentietooneel zal stellig hier en daar ook wel weer het debat ontketenen over het reeds oude Shylockprobleem, dat eigenlijk in het kort gezegd op één quaestie neerkomt: is Shylock een ‘realistisch’ geteekende Jood en als zoodanig representant van een ras met de daarbij behoorende eigenschappen, of is hij in de eerste plaats een bepaald menschentype, dat onder alle rassen zou kunnen voorkomen en bij Shakespeare min of meer toevallig als Jood verschijnt?

Ik geloof, dat er, als zoo dikwijls, wanneer men het Joodsche vraagstuk aanroert, veel woorden verspild worden over Shylock, die beter ongezegd hadden kunnen blijven; vooral natuurlijk door de antisemieten, de rancunemenschen par excellence, maar ook door de philosemieten, die het antisemitisme volkomen terecht als een gruwel en een domheid beschouwen, zonder echter zelf boven de simplistische tegenstellingen door hun tegenstanders geschapen uit te komen. Want het een zoowel als het andere is waar: Shakespeares Shylock is een Jood, maar in zijn Jood-zijn bewijst hij niets tegen het Joodsche ras in het algemeen, ook al moge hij er dan bepaalde eigenschappen van bezitten. Naast Shylock kan men een anderen Jood, Nathan der Weise, stellen, die evengoed een gerechtvaardigde zienswijze over het Jodendom vertegenwoordigt, al kan hij psychologisch niet in de schaduw staan van Shakespeares personage; hij is niet de mindere van Shylock, omdat hij edel en verdraagzaam is, maar omdat Lessing een minder groot kunstenaar was dan Shakespeares. Onder de Joden vond en vindt men Shylocks en Nathans, maar veel talrijker zijn de tusschensoorten (juist als bij de zoogeheeten ariërs trouwens). Laten wij daarom van deze simplistische probleemstelling afstappen en Shylock onder oogen zien zonder onmiddellijk te denken aan de non-existente opinie, die zekere heer Mussert over hem zou hebben; want eerlijk gezegd, mij zou belangrijk meer interesseeren de opinie van Shylock over den heer Mussert: een quaestie van formaat....

Bekijkt men de zaak historisch, dan is het Joodschap van den woekeraar, die zijn pondje vleesch wil hebben, twijfelachtig. Het schijnt, dat de oudste vorm van dit vleeschverhaal van geen Jood weet; de man, die geld verschaft onder deze zonderlinge voorwaarde (ontleend weer aan het oud-Romeinsche recht), is in deze middeleeuwsche versie de vazal van een ridder, die een jonkvrouw moet veroveren en bij deze dame een soort ‘entree’ moet betalen; de vazal, bezield met wraakgevoelens, omdat de ridder hem heeft laten verminken, leent dezen het bedrag en wenscht later ook waar voor zijn geld te hebben. Men kan hieruit opmaken, dat het rancunemotief ouder is dan het Joodmotief, en dat komt ook uitstekend overeen met Shakespeares psychologie, al kende deze die oude versie van de historie niet. Zijn eigen versie gaat terug op een novelle van den Italiaan Giovanni Fiorentino (1378), bij wien de woekeraar een Jood geworden is (volgens een hypothese onder invloed van de Jodenhaat, ontstaan na de epidemie van den Zwarten Dood), en op een historisch feit uit zijn eigen tijd: het proces tegen den Joodschen arts Roderigo Lopez, die ervan verdacht werd Koningin Elisabeth te hebben willen vergiftigen en op aandrang van Essex werd terechtgesteld. De stof zat blijkbaar in de lucht, want ook in het drama ‘The Jew of Malta’ van Shakespeares ouderen tijdgenoot Marlowe is hetzelfde onderwerp aan de orde; de wraakzuchtige Jood Barrabas, die daarin optreedt, is duidelijk een voorlooper van Shylock. Al deze documenten uit de voorgeschiedenis van het stuk zijn echter, als altijd bij Shakespeare, maar van betrekkelijk gering belang voor de beoordeeling van de waarde van zijn werk, omdat hij in staat is de ergste kitsch-motieven tot een ander niveau op te heffen; dat is het telkens weer verrassende wonder van deze geniale verschijning.

* * *

Heine heeft in zijn ‘Shakspears Mädchen und Frauen’ (1839) eenige schitterende bladzijden geschreven1 over deze eigenaardige comedie, die in eenige opzichten zoo tamelijk op een tragedie lijkt. Eigenlijk, zegt hij, heeft Shakespeare het noch over Joden, noch over Christenen, maar over onderdrukkers en onderdrukten ‘und das wahnsinnig schmerzliche Aufjauchzen dieser letztern, wenn sie ihren übermütigen Quälern die zugefügten Kränkungen mit Zinsen zurückzahlen können’. ‘Von Religionsverschiedenheit ist in diesem Stücke nicht die geringste Spur, und Shakspear zeigt in Shylock nur einen Menschen, dem die Natur gebietet seinen Feind zu hassen, wie er in Antonio und dessen Freunden keineswegs die Jünger jener göttlichen Lehre schildert, die uns befichlt unsere Feinde zu lieben’. Deze omschrijving van de situatie ligt trouwens volkomen in de lijn van Shakespeares a-religieuze verhouding tot het leven; en men kan het eveneens geheel met Heine eens zijn, als hij zegt, dat de twee respectabelste personen uit ‘De Koopman’ Shylock en Portia zijn; zij zijn beide de volledige menschen, naast de vele halve, Shylock als de representant van de absolute Wet, het groote symbool der gelegitimeerde Wraak. Portia als de representante ‘jener Nachblüte des griechischen Geistes, welche von Italien aus, im sechszehnten Jahrhundert, ihren holden Duft über die Welt verbreitete und welche wir noch heute unter dem Namen “die Renaissance” lieben und schätzen’ (Heine). Shylock is de consequentie der vergelding, Portia voert die vergelding ad absurdum, omdat zij aan de vernederingen van Shylocks wereld nooit aandeel heeft gehad. Door deze tegenstelling te maken begeeft Heine, evenals Shakespeare zelf, zich buiten het gebied van de praat der anti- en philosemieten; de tegenstelling tusschen Shylock en Portia is die tusschen twee volledige werelden, die beide erkend moeten worden, en die beide voor den grooten menschenkenner Shakespeare dan ook even belangrijk materiaal zijn. Evenmin als Dostojewski gelukt het Shakespeare om zijn kunstenaarsliefde voor de ‘slechte’ figuren die hij schept te onderdrukken; deze schrijvers zijn geen moralisten, ook al hebben zij iets van de moraal der groote menigte in hun werken willen leggen; hun ware liefde is bij de personages van formaat, bij Shylock, bij Iwan Karamazow. Daarom kan Shakespeare zeer wel aan zijn tooneelpubliek een soort voldoening hebben willen geven aan hun primitieve wraakgevoelens, ontstaan door het proces Lopez, en tegelijk zijn Shylock tienmaal hooger hebben geschat dan diens halfslachtige tegenspelers, antisemieten incluis. Wat hij bewust gewild heeft is immers secundair; primair is, wat er uit zijn pen kwam, welke figuur van formaat die pen hem deed neerschrijven, misschien zelfs wel half tegen zijn bewuste bedoelingen in.

* * *

IS ‘DE KOOPMAN VAN VENETIE’ een blijspel? En zoo ja, hoe moet dan de Shylock-figuur worden opgevat? Men weet, dat de rol van den Jood langen tijd als een komische rol gespeeld werd, en ongetwijfeld is die opvatting in de kern juist. Een zwaar gedramatiseerde Shylock maakt het stuk topzwaar; als de Jood, na het geding met Portia, van het tooneel is verdwenen, komt er nog een vijfde bedrijf, dat met Shylock niets meer uitstaande heeft.... en toch een van de bedrijven is, die voor Shakespeare essentieele beteekenis hebben gehad; de poëzie en de humor van den Midzomernachtdroom klinken er weer duidelijk in door. Maar Louis Bouwmeester, die van Shylock een geweldige creatie maakte, liet, naar ik hoorde, die vijfde acte eenvoudig weg, omdat er voor hem geen eer meer aan te behalen was. Triomf van den acteur (zij het dan ook een grooten acteur) over de intenties van Shakespeare, dien hij, zou men zeggen, toch in de eerste plaats getrouw moest vertolken! Het euvel zit echter dieper dan het weglaten alleen symboliseert; wie n.l. Shylock speelt met den te zwaren nadruk van een tragische figuur uit een ‘volksstuk’, kan onmogelijk plotseling in het vijfde bedrijf op den lichten, speelschen toon terugvallen, die daar vereischt wordt. Conclusie: de stijl, waarin men den ‘Koopman van Venetië’ pleegt te geven, is niet die van Shakespeare.

Shylock is niet de hoofdpersoon, en behoort het ook niet te worden, want, zooals de titel zegt, de ‘merchant of Venice’ is de hoofdpersoon, deze neutrale, melancholieke Antonio, die door een achtelooze verpanding van zijn vleesch aan de Wet het middelpunt wordt van een intrige, waar hij overigens vrijwel buiten staat. Om den neutralen Antonio cirkelen èn Shylock èn Portia èn de halfslachtige tusschenmenschen; hij is in de eerste en laatste scène op het tooneel, hij gaat aan Shylock vooraf en ‘overleeft’ hem, hij is de zwak lichtende Poolster van dezen sterrenhemel.

Deze Antonio nu was in de opvoering van het Residentietooneel zeer goed; Jacques de Haas gaf hem eenig melancholieke zwaarte, niet te veel en ook niet te weinig. Dat de regie van De Meester echter met Shylock verder is gekomen, kan men niet zeggen. De rol heeft haar traditie gekregen van den befaamden Louis, en het schijnt moeilijk te zijn, die traditie af te schudden, zelfs als de wil aanwezig is. Philippe la Chapelle, die hier een moeilijke taak had te vervullen, verkeerde n.l. nog zichtbaar onder den indruk van de Bouwmeestertraditie, zoodat ook ditmaal het pathetische den boventoon voerde. Hoewel Chapelle een te knap acteur is om het er niet naar behooren af te brengen, bleef zijn spel vaak rhetorisch, vertoon van een karakter in plaats van een karakter, met als gevolg opnieuw het overmatig domineeren van Shylock in den verkeerden zin en de zonderlinge leegte na zijn verdwijnen. Shylock als ‘komische’ (hetgeen nog niet wil zeggen: plat-leuke!) figuur zou dat kunnen en moeten voorkomen. Hoe precies? Dat is een aangelegenheid van den regisseur, maar het is zeker, dat men den representant der wraak tragischer doet verschijnen als men hem minder ‘tragisch’ speelt.

Om dezen Shylock heen zagen wij een verzorgde opvoering in een aesthetische Venetiaansche kunstsfeer, met een kleurig decor (huizen, bruggen, water), zooals men dat voor de moderne commedia dell' arte-voorstellingen gebruikt; wat al te ‘lief’ zoo nu en dan, maar als tooneelbouw practisch en aangenaam voor het oog. Een groote regie kon men dit geenszins noemen, maar Shakespeare kan ook zonder dat voor zichzelf spreken; dat het Shylock-probleem niet tot een oplossing was gebracht, veroordeelde den regisseur trouwens tot het zoeken van een compromis. De Portia van Vera Bondam, had men zich zeker sterker, minder ‘zoet’ voorgesteld; er was iets te veel van de matrone in deze jonge vrouw, die en passant ook nog als rechtsgeleerde optreedt, hetgeen men niet kon verwijten aan Enny Meunier als een aardige Nerissa. Paul Steenbergens Bassanio kwam daardoor wat juveniel naast zijn Portia te staan, hoewel zijn spel zeer verdienstelijk mocht heeten. Bijzonder gevoelig heeft Caro van Eyck Jessica, Shylocks dochter, gespeeld; haar scène met Lorenzo (Max Croiset) behoorde tot de allerbeste gedeelten van de opvoering, die mij het meest zijn bijgebleven.

Maarten Kapteyn verrastte door een vaardige en geestige Lancelot Gobbo, waarvoor hij een open doekje kreeg, en ook Evert Burema was op zijn plaats als de halfblinde vader en als Shylocks vriend Tubal; trouwens, ook Kapteyn had een dubbele taak met zijn Prins van Arragon, opvolger van den Prins van Marocco, dingend naar de hand van Portia (Johan de Meester). Richard Flink als de praatgrage Gratiano, Bob Oosthoek en Henk van Buuren als de beide andere vrienden van Antonio, waren er geheel in.

Een scenische vernieuwing van den ‘Koopman’ kan men deze opvoering niet noemen; er blijft aan een volgende voorbehouden om de stijleenheid te hervinden, die hier ontbrak. Maar ook een niet volmaakte Shakespeare is een bron van verheuging en dat een volle schouwburg geboeid geluisterd heeft een herhaaldelijk spontaan geapplaudisseerd, bewijst wel, dat men door tekst en spel voortdurend werd vastgehouden. Spelers en regisseur zijn met bloemen gehuldigd.

M.t.B.

1Terzijde worde hierbij opgemerkt, dat Heine in deze beschouwing van honderd jaar geleden aan zijn Shylock-interpretatie een profestische uitspraak verbindt over een toekomstigen vorm van antisemietisme, die erger zal zijn dan de middeleeuwsche, en die zich zal voordoen, als de Christenen eens hun met de Joden gemeenschappelijke geestelijke afkomst zullen hebben vergeten. Men herleze deze bladzijde! Shylock wordt thans niet eens meer door de Wet beschermd!