Tijdschriften

De Stem

Het nummer opent met een weinig zeggende novelle van M. Mok. C. Vermey geeft naar aanleiding van Napoleons sterfdag eenige beschouwingen over deze figuur en komt tot de ontstellende ontdekking, dat mannen als hij ‘’s werelds loop in nieuwe banen (leiden) en zijn als meteoren, die in der eeuwen vlucht korten tijd een alles doorschijnend licht verspreiden’, enz.; in dien trant gaat het opstel door. Heel wat aardiger en origineeler is een kort artikel van Heinrich Feder over ‘De Stamtafel’, waarin gezegd wordt, dat de Duitsche tragedie zal duren, zoolang de Duitsche stamtafel bestaat.

Op de poëziekroniek van Anthonie Donker en verzen o.a. van Bert Nuver volgt het antwoord van mr dr J.J. Boasson op de enquête over het humanisme. Tot nog toe lijkt ons deze manier van onderzoeken niet zeer vruchtbaar, gegeven de onduidelijkheid van het onderwerp; en ook de heer Boasson brengt ons niet veel verder.

Wij vermelden verder van den inhoud een stuk proza in den nieuwen stijl van M. Revis; en een studie van H. van Loon over Plasschaert, waarin hij de onleesbare aphorismen van dezen auteur bijzonder nadrukkelijk overschat. Dirk Coster behandelt Marlene Dietrich op de visionaire wijze, waarop wij dat van hem gewoon zijn en het verbaast ons dus geenszins, dat ook de ‘stralende golf der nieuwe barbaarschheid’ er even aan te pas komt.

Aan het nummer is als gewoonlijk een veelzijdig Critisch Bulletin toegevoegd.

M.t.B.