Clara Eggink, schaduw en water

De Vrije Bladen, Schrift 3, jaarg. 11.

Van Clara Eggink heeft de lezer, die zich voor poëzie interesseert, in verschillende tijdschriften reeds opmerkelijk-zuivere verzen kunnen vinden. Thans geven De Vrije Bladen haar gelegenheid haar eerste werk te bundelen, en men mag er de dichteres en de redactie geluk mee wenschen. Het werk van Clara Eggink kenmerkt zich door een beheersching van den versvorm, die ongewoon is in een bundel van een debutante.

De titel Schaduw en Water geeft het karakter van deze poëzie tamelijk juist genuanceerd weer. De lyriek van Clara Eggink is aan die natuurphaenomenen zeer verwant; haar verzen hebben bovendien het voorbijstrijkende, onzekere en verschietende van schaduwen en het heldere, tevens wat monotone van water. Het merkwaardige aan dezen bundel, die naar den geest en den vorm aansluit bij een dichtergeneratie, voor wie wind, water en verlangen vanzelfsprekende elementen waren, is, dat een persoonlijk resoluut accent zich tracht te mengen met de vaagheid, die deze dichtergeneratie zoo eigen was. Er is een ‘ik’, dat zich uitspreekt, maar dat nooit doet in den directen en harden toon van de zakelijke mededeeling: ook de belijdenis van het ‘ik’ van Clara Eggink verwaait en verstroomt in beelden, beelden, die veel op elkaar lijken en desondanks in verzen gekristalliseerd zijn, die ieder voor zich een gedaante vertoonen. Men zou deze menging van ‘ik’ en ‘natuur’ pantheïstisch kunnen noemen, als het woord niet een onaangenamen bijsmaak had, die de poëzie van Clara Eggink gelukkig mist. Zij is een vorm van natuurlyriek, waarin de mensch voortdurend zichzelf aan de natuurelementen ontdekt, maar zij is allerminst ‘half-zacht’; de vaagheid van de biecht wordt vergoed door de concreetheid van het beeld. Een enkele maal (als in de gedichten ‘Schaatsenrijden’ en ‘Kerstmis’) wordt die concreetheid dan ook ineens zakelijker en scherper; en men zou eigenlijk geen enkel gedicht in den bundel kunnen aanwijzen, dat beneden peil is, of een repliek van een vorig gedicht.

 
Ik stortte mij over de grenzen,
 
Jij bleef waar je was begonnen –
 
Wij bleken dezelfde menschen
 
En niemand had iets gewonnen.
 
 
Want of wij al zoeken en trekken
 
Of uitzien van ons balcon,
 
Niemand kan meer ontdekken
 
Dan de rand van de horizon.

Dit scepticisme van schaduw en water is geen intellectueel scepticisme, maar veeleer het natuurlijke ‘laisser faire’ der lyrici, die [zich] gaarne herkennen in het vloeiende en vergankelijke, omdat het bij hun persoonlijkheid het beste past. Clara Eggink geeft van deze mentaliteit een zuiver poëtisch getuigenis.

M.t.B.