Nieuwe uitgaven

H. Cornelius, De Afgelegde Weg. (C.A. Mees, Santpoort 1934).

Niet altijd is een volmaakte beheersching van den poëtischen vorm bewijs van een krachtige persoonlijkheid, getuigen de vele epigonen, die verzen schrijven, waarop men eigenlijk niets zou kunnen aanmerken, behalve dat zij.. niets zijn zonder het voorbeeld van een ander, die aan hen voorafging. Evenmin echter is een onmiskenbaar echte ontroering steeds een waarborg voor belangrijke poëzie getuigen de gedichten van H. Cornelius, die zeker wel uit persoonlijke aandrift zijn ontstaan, maar zeer zelden een adaequaten vorm hebben weten te vinden. In den dichter Cornelius, zooals hij in den bundel ‘De Afgelegde Weg’ zich manifesteert, vind ik een gevoelige, misschien overgevoelige, maar toch niet sentimenteele natuur, ontvankelijk voor de indrukken van stad en land, met een onwerstaanbaren hang naar het religieuze, die zich [bij] een dogmatisch-godsdienstig mensch wellicht zou hebben geuit in een sterk zondebesef; aangezien Cornelius echter behoort tot hen, die in het woord ‘God’ meer een algemeen symbool dan een duidelijk omschreven ‘voorstelling’ huldigen, blijft zoowel het zondebesef als de genade in vaagheld (daarom nog niet oneerlijkheid!) bevangen.

In den versvorm heeft dit sentiment zich geuit op een wijze, die hier niet verrast. Het is een zelden praegnante, meestal monotone poëzie, die de geesteshouding van Cornelius heeft te verklanken; het is bovendien typisch stroomende poëzie, zonder die vaste kristallen, waaraan men een voortreffelijk vers onderscheidt van een goed of een middelmatig. Men zoekt tevergeefs naar een gedicht, dat in een paar lyrische regels zelfstandig en onvervangbaar zal zijn; en waar de totaliteit van den bundel sympathiek, maar zwak blijft (anders zou men een vergelijking met Henriëtte Roland Holst wagen), wordt men door die totaliteit niet bevredigd.

Voor de duidelijke oprechtheid van Cornelius moet men echter respect hebben. En bijwijlen treft men in zijn bundel ook wel degelijk poëzie aan, die niet behoeft versmaad te worden, en die vooral echt is door het accent van melancholie:

 
Dit is het wonder in den tred der jaren,
 
dat ik dezelfde ben, die ik voor jaren was,
 
altijd dezelfde in den tred der jaren. -
 
 
 
Ik ging door bergen, droomende in den morgen;
 
ging door de steden, waar het leven was.
 
altijd dezelfde, droomend in den morgen.
 
 
 
Ik wist het niet, mijn leven scheen nu sterk,
 
sterk in het werk, sterk in de goede liefde,
 
ik wist het niet, mijn leven scheen nu sterk.
 
 
 
En toch, uit donk're diepten borr'len op
 
Verteederingen, die ik had vergeten,
 
zij borrelen uit de donkere diepten op.

M.t.B.