Vaders eerewoord

Shirley Temple als Pennie
Passage Theater

Door de ‘Bengaalsche Lanciers’ heeft de regisseur Henry Hathaway zich een verdiende reputatie verworven, die in de eerste plaats berust op zijn voortreffelijke behandeling van den filmdialoog; hij weet dien te beperken tot het strikt-noodzakelijke, en daarom tot het treffende element in zijn film te maken. In dit opzicht stelt hij ook in deze film niet teleur. Het onderwerp is ditmaal minder romantisch-pompeus dan in de ‘Bengaalsche Lanciers’ en herinnert eerder aan Lubitsch' ‘Trouble in Paradise’; niet alleen uiterlijk blijft de gelijkenis, er is ook overeenkomst in stijl. Vooral in het begin: de avonturier Jerry en zijn gezellin Toni ‘betalen’ een hotelrekening; dit is alles uitstekend afgewogen en verantwoord in de regie; die inzet is tevens het hoofdmotief van de geheele film, die 'n zeer boeiende en knap gemaakte ontspanningsfilm is van het goede genre. De avonturier vindt n.l. zijn kind, Pennie, dat hij eerst à raison van 75.000 dollars heeft willen afstaan, en die ontmoeting doet hem besluiten met Toni en Pennie in burgerlijke verhoudingen eerbaar te gaan leven. Maar het kwaad wreekt zich in den vorm van een ouden juweelendief, ‘oom Felix’, die als de booze geest in Jerrys leven terugkomt en hem brengt tot het stelen van een halssnoer, ja erger (op de film dan) tot het verzaken van het eerewoord aan zijn dochtertje. Het einde is, dat Jerry ‘oom’ neerschiet; Pennie is bezorgd, nog wel bij de oude dame, van wien Jerry het halssnoer stal (o, romantiek!) en de avonturier kan de politie afwachten.

Het scenario is vooral in de eerste helft sober en voor de regie een dankbare basis. Later zakt het af, de sentimentaliteit neemt hand over hand toe, en men merkt dat, doordat in de zaal de zakdoeken worden getrokken, maar het spel van de dramatis personae is van het begin tot het eind bijzonder te prijzen. Wat Hathaway met baby Shirley Temple weet uit te richten, die hier voor Pennie speelt, is miraculeus en echt; het kind treedt hier, hoewel het de ‘wijze’ rol heeft, niet op als gecamoufleerd oud menschje, maar heeft een ongedwongenheid, die het filmapparaat bijna doet vergeten.

Als gewoonlijk is Gary Cooper (Jerry) een overgangsvorm tusschen mannelijkheid en naïeveteit, die hem uitstekend ligt; Carole Lombard als Toni staat hem met talent terzijde, al blijkt zij niet altijd even photogeniek. Sir Guy Standing is de innemende schurk (aanmerkelijk minder sympathiek dan zijn kolonel uit de ‘Bengaalsche Lanciers’!), vol hoffelijkheid en beheerschte vileinigheid.

Een film dus, die veel kwaliteiten heeft voor een ontspanningsobject. Men vindt er het filminstrument met zekeren greep in gehanteerd en blijft de beste verwachtingen koesteren voor de toekomst van Henry Hathaway.

M.t.B.