Kunst en Letteren
‘Staatsgreep’ inDen Gulden Winckel

Een redactiewisseling zonder opgaaf van redenen
Formeele en moreele eigendomsrechten
Een onderhoud met den gewezen redacteur

Wij ontvingen gisteren (nadat het tijdschrift in September niet was verschenen) een September-October-nummer van Den Gulden Winckel. Bij nadere beschouwing bleek het blad plotseling van redactie veranderd te zijn; terwijl het sedert zes jaar onder leiding staat van den heer W.A. Kramers, was nu in den kop als redacteur aangegeven de heer Han G. Hoekstra. Eenige verklaring van deze zonderlinge en midden in een jaargang op zijn minst verrassend te noemen persoonswisseling konden wij in het bewuste nummer niet ontdekken.

Wij hebben ons daarom tot den heer Kramers gewend met het verzoek ons iets naders mee te willen deelen over de oorzaken van deze ‘stille mutatie’. De heer Kramers zeide ons het volgende:

‘Eenigen tijd geleden werd mij door den uitgever van ‘Den Gulden Winckel’, den heer A.J.C. Strengholt te Amsterdam, bericht, dat een groot commercieel lichaam een reclameorgaan zocht, waarin ‘opgewekte critiekjes’ en uitvoerige bibliographie van de laatst verschenen boeken werden opgenomen, en dat hij, Strengholt, over een transactie met dit lichaam (dat ik hier niet wil noemen, omdat het uiteraard geheel buiten de quaestie staat) inzake ‘Den Gulden Winckel’ in onderhandeling was getreden. Hoewel bij mij aanstonds het bezwaar rees, dat het het tijdschrift door die ‘opgewekte critiekjes’ zou veranderen in één van die welbekende confectieblaadjes van den boekhandel, heb ik bij den heer Strengholt nadere informatie genomen.

Daarbij bleek mij, dat de transactie uitsluitend een handelsonderneming in het belang van den heer Strengholt was, die de positie van ‘Den Gulden Winckel’, wat de honoreering van redactie en medewerkers betrof, in het geheel niet zou verbeteren. Om deze redenen, en om de reeds genoemde, heb ik den heer Strengholt meegedeeld, dat ik niet bereid was een zoodanig orgaan te blijven leiden en dat ik zijn voorstel, om met de nieuwe relatie de redactie te blijven voeren, niet reëel achtte.

‘Daarop antwoordde de heer Strengholt mij, dat hij mijn standpunt “min of meer” kon begrijpen; en voorts, dat hij aannam, dat het Octobernummer het laatste nummer zou zijn, dat onder leiding van mij zou verschijnen. Aangezien de heer Strengholt eigenaar van het tijdschrift is, kon ik mij daartegen niet verzetten; wanneer bij, “Den Gulden Winckel” als handelsobject beschouwt, en over diens lot beslist, zonder zich aan de bezwaren van den redacteur te storen, is hij daartoe formeel gerechtigd. Ik heb daarop den heer Strengholt laten weten, dat ik niet geneigd was onder deze pressie het (nog niet verschenen) Septembernummer te verzorgen en hem de reeds door mij verworven copie ter beschikking gesteld; ik voegde aan mijn brief de mededeeling toe, dat ik de medewerkers van “Den Gulden Winckel” van het gebeurde op de hoogte zou stellen en hun verzoeken hun medewerking aan het blad te staken’.

‘Met de abonnés, die midden in den loopenden jaargang door een geheel willekeurige redactiewisseling worden overrompeld, is natuurlijk geen rekening gehouden’, zei de heer Kramers; ‘evenmin met de traditie van “Den Gulden Winckel”, die sedert zijn eerste verschijnen in 1902 een onafhankelijk critisch orgaan is geweest en een spiegel van het litteraire leven in Nederland. Dat mijn medewerkers en ik genoegen hebben genomen met belachelijk lage of geen honoraria, om het tijdschrijft (dat uiteraard ook van de tijdsomstandigheden te lijden had) in stand te houden zonder het critisch peil te verlagen, wordt op deze brutale manier door den heer Strengholt geapprecieerd. Niet alleen, dat hij zich aan de traditie van het blad vergrijpt; maar hij acht zijn abonnés ook wel zoo onmondig, dat hij met taal noch teeken in het pas verschenen nummer te kennen geeft, welke verandering er heeft plaats gehad! Ik meen, dat een woord van scherp protest tegen deze handelwijze op zijn plaats is. Met “Den Gulden Winckel” zooals die onder mijn leiding en die van mijn voorgangers verscheen, heeft het thans door den heer Strengholt uitgegeven blad dus niets meer te maken’.

De abonnés quantité négligeable.

Aldus de heer Kramers. Wij meenen, dat het voorgevallene ernstig genoeg is om er met nadruk de aandacht op te vestigen; want wanneer het hier te lande gewoonte mocht worden een tijdschrift eenvoudig als handelswaar van den uitgever te beschouwen, zonder ook maar in het minst rekening te houden met de traditie en de beginselen van dat tijdschrift, dan kunnen wij daarin slechts een uiterst bedenkelijk verschijnsel zien. Er moge een formeel eigendomsrecht bestaan, dat den uitgever in staat stelt zich van zijn redacteur niets aan te trekken: daarnaast bestaat een ongeschreven, maar moreel recht van den redacteur op het blad, waaraan hij leiding geeft, en daaruit vloeit de moreele verplichting van behoorlijk onderling overleg tusschen redactie en uitgever voort, wanneer het gaat om het algemeene karakter van dat blad.

De redacteur is in dezen de vertegenwoordiger van abonnés en medewerkers, die den geest van een tijdschrift bepalen; als de uitgever van die factoren geen notitie neemt en zich beroept op zijn ‘bezit’, is hij moreel in het ongelijk. Dat van een redactiewisseling niet eens kennis wordt gegeven aan de abonnés, die niet op den uitgever, maar op een in een bepaalden geest geleid orgaan zijn geabonneerd, geeft ons geen hoogen dunk van het respect, dat die uitgever voor die abonnés heeft.

Uit de woorden van den heer Kramers meenen wij te moeten opmaken, dat ‘Den Gulden Winckel’ voortaan als serieus critisch tijdschrift niet meer in aanmerking zal (en wil) komen. Daarmee is dan op een wel zeer zonderlinge wijze een eind gemaakt aan het meer dan dertigjarig bestaan van een onafhankelijke periodiek, die gedurende die periode veel wederwaardigheden heeft beleefd. Het werd in 1902 opgericht door Smit Kleine en stond achtereenvolgens onder leiding van Smit Kleine alleen, Smit Kleine en Gerard van Eckeren, Gerard van Eckeren alleen, Gerard van Eckeren en J. Greshoff, Van Eckeren, Greshoff en W. Kramers, tenslotte van W. Kramers alleen. Uitgevers waren de Hollandiadrukkerij, Strengholt en de Lange, Allert de Lange alleen, A.J.G. Strengholt alleen. Vermoedelijk zal het tijdschrift in de toekomst (wij meenen dat ook uit een gedeelte van den inhoud van het laatste nummer te mogen opmaken) dienst doen als zuiver informatieve (als men wil: ‘opgewekt-critische’) periodiek.