Kunst en Letteren
Litteraire Chronique Scandaleuse

Een pseudoniem, dat zich presenteert
Het boek met de twee omslagen

Rolf Keuler, De Onverzoenlijken. (Em. Querido's Uitg. Mij, Amsterdam 1936).
Jos. Brosse - van Hulzen, Het Steenen Ventje. (Brusse, R'dam 1936).

Gesteld, gij hebt een vriend met een beroemden naam. Deze vriend komt op zekeren dag naar u toe en zegt: ‘Ik ben van plan te gaan verhuizen naar een andere buurt, waar niemand mij kennen mag onder mijn naam Haringsla van Oud Eik en Duinen; ik vestig mij daar dus onder den schuilnaam Jansen. Maar aangezien ik het vervelend vind om de collega te zijn van al die andere Jansens, die Nederland bevolken, zou je mij een groot genoegen doen door overal rond te vertellen, dat die mijnheer Jansen, die in de buurt is komen wonen, eigenlijk niet Jansen heet, maar dat zich achter dien naam een beroemd persoon verbergt.’

Gesteld, dit overkwam u, dan zoudt ge uw vriend er toch waarschijnlijk opmerkzaam op maken, dat de logica bij hem zoek was. Hij wil niet onder zijn beroemden naam bekend staan in zijn nieuwe buurt, en toch wil hij niet de anonymiteit van zijn Jansenschap dragen! Ziedaar een inconsequentie, die ernstig doet twijfelen aan den werkelijken wil van uw beroemden vriend om onbekend te blijven. Veeleer schijnt het, dat hij zich op deze wijze interessant wil maken in zijn nieuwe buurt; of misschien is hij wel van plan als de man met het IJzeren Masker, die Jansen heet, den roem te verkrijgen, de hem als Haringsla van Oud Eik en Duinen maar niet grif genoeg wilde geworden.

Hoe het ook zij, de inconsequentie van dezen denkbeeldigen heer is de inconsequentie van den romanschrijver, die onder het pseudoniem Rolf Keuler een boek publiceert, maar er tevens op het prospectus door den uitgever bij laat zeggen, dat zich achter dezen Rolf Keuler ‘een onzer beste jongere romanciers’ verbergt. De logica van zulk een pseudoniem is ook hier ver te zoeken.... als tenminste de begeerte om onbekend te blijven echt is geweest, wat men op grond van deze wijze van presenteeren wel mag betwijfelen. Iemand, die een boek schrijft, dat voor hemzelf noodzakelijk is, maar dat hem, wegens zijn maatschappelijke positie bv. in ongelegenheid zou kunnen brengen, geeft het uit onder schuilnaam, en daarmee uit; hij gaat niet tevens te rade met overwegingen als deze: ‘dat de roman van alweer zoo'n nieuweling, wat al te vluchtig en oppervlakkig door pers, radio (N.B., waar men al niet aan denkt! M.t.B.) en publiek zou worden tegemoet getreden en daardoor aan verdiende belangstelling zou inboeten’, zooals het in het prospectus heet. Deze heele geschiedenis riekt naar reclame, en de aardigheid om de critiek er in te laten loopen, is er door zulk een aankondiging van te voren ook af. Tenzij.... mocht blijken, dat zich achter Rolf Keuler in het geheel geen beroemd man verbergt, maar een debutant, die op deze wijze het publiek nieuwsgierig wil maken. Wij kunnen dan zeggen, dat hij beter deugt voor het reclamevak dan voor den roman, maar het zou althans een goede grap zijn.

* * *

 

Wie is Rolf Keuler? Laten wij 't zoo kiesch gekozen pseudoniem eerbiedigen en zeggen: wij weten niet. Natuurlijk is dat maar zeer ten deele waar, maar zeker weten wij in ieder geval niets. Het ware, dat staat vast, zeker een goede noot voor den auteur als mystificateur, als hij geen Vlaming zou blijken te zijn; want hij schrijft zoo natuurlijk slecht Nederlandsch, dat men zou zweren met een Vlaming te doen te hebben. Weliswaar lijkt het boek gecorrigeerd, maar sommige pagina's zijn wat slordig behandeld, zoodat men daar uitdrukkingen vindt als: ‘dat laat haar gruwen’, ‘het is een heele vraag hoe je de omgang zou bekomen met....’, ‘een man van vijf en dertig heeft zijn eerste vetweefsels reeds zichtbaar’, ‘wat dwaasheid’, ‘adelskringen’, ‘dat de auto hem niet sneller langs scheert’, ‘is je dat recht?’, ‘dit eene althans wordt ons gewroken’ etc. etc., om maar eenige willekeurige voorbeelden te noemen. Wanneer men daarmee onderwerp en wijze van behandelen (een conflict in een mijndistrict, dat wel de Borinage zal zijn, en een nogal vulgaire en grove socialistische mentaliteit) combineert, dan geloof ik, dat men een hypothese kan wagen. Maar zooals gezegd: het pseudoniem behoort geëerbiedigd te worden, vooral wanneer het met zooveel tact wordt geserveerd.

 

Overigens stelt het boek zelf, dat ‘De Onverzoenlijken’ heet, ernstig teleur na zulk een mysterieuze introductie. Het valt uiteen in twee mooten: een uitermate banale historie van een dame uit het villapark, die een mijnwerker verleidt en hem, nadat zij genoeg van de affaire heeft, als een hond behandelt; en vervolgens de sociale episode, die daaruit voortvloeit. De bedrogene laat een mijngang instorten, waarbij hij zelf den dood vindt, en kapitalisten en arbeiders worden met elkaar onder den grond opgesloten. Onder den druk van het levensgevaar worden zij pas menschen; zij beloven en vergeven.... om na de redding weer terug te keeren tot de realiteit van den klassenstrijd. De psychologische motiveering is in beide gedeelten zwak, het contrast tusschen werkgevers en werknemers komt niet boven het platvloersch-schematische uit. De auteur vertelt vlot, meer lof kan ik hem niet geven. Dat hij een onzer beste romanciers was, mocht er dus inderdaad wel bij gezegd worden.

M.P., de oudste burger van Brussel.

Een heel ander geval, dat even de kalme oppervlakte van den Nederlandschen boekenvijver rimpelde, is dat van het Steenen Ventje. Men weet, dat de oudste Brusselsche burger is een zeker Manneken, dat helaas verzuimd heeft zijn educatie in Noord-Nederland te voltooien; nu staat het daar in een houding, die men in Noord-Nederland.... enfin, ik zou haast gezegd hebben: niet kent, maar dat is ook weer onjuist; in ieder geval, men wil dat Manneken niet kennen, en daaruit blijkt, hoever wij den Vlamingen in cultuur vooruit zijn. Wat is er nu gebeurd? Mevr. Brusse - van Hulzen heeft een roman geschreven, een heusch heel erg nette en onschuldige en idealistische roman, die ‘Het Steenen Ventje’ heet, waarin de hoofdpersoon is een ‘manneke’ bij wijze van een fonteintje, dat door een Vlaamschen beeldhouwer werd gemaakt naar het model van den Brusselschen oudsten burger. Op den omslag deed nu de uitgever het Manneken afbeelden, zooals het daar staat in een houding, die Noord-Nederland zich niet laat welgevallen. Vermoedelijk is deze uitgever daar door onzen zedelijken boekhandel over gekapitteld, toen hij het werk liet aanbieden; althans, bij verschijnen wordt het verkocht met twee omslagen: één ‘echt’, voor de onzedelijken, en één ‘abstract’, voor de zedelijken. Het eerste omslag kan er zonder omslag worden afgehaald, dan komt het tweede.... bloot, neen, juist niet bloot, het al te bloote verdwijnt en maakt plaats voor een schim van het Manneken, zooals die zich ongetwijfeld aan den Hades heeft gepresenteerd, toen hij, volgens het verhaal van mevr. Brusse, in stukken viel. Den uitgever hulde voor het lumineuze idee om aldus twee soorten boekhandel te dienen! Men beschouwe vooral dat tweede omslag met studie; het is als conceptie de moeite waard, het geeft een zekere soort specifiek Nederlandsche preutschheid en zieligheid op zijn allerbest weer, samengevat in een duf aftreksel van een oorspronkelijk bijzonder geslaagde boekversiering.

Ook in den roman zelf brengt het steenen ventje veel onrust, maar men merkt, dat de schrijfster op zijn hand is. Zij maakt het indecente kereltje tot gepersonifieerden wijsgeerigen getuige van het leven van vier generaties, die hem zoo'n beetje als hun biechtvader beschouwen. Een en ander zal zich stellig in de gunst vooral van vele lezeressen mogen verheugen; voor mijn gevoel is het wat erg lang en erg zoet, maar daar zullen de dames wel anders over denken. Ik denk er ook niet aan van zulk een boek kwaad te spreken, want het is in zijn soort zeker wel geslaagd. Problematisch is echter alleen de dubbele omslag, die het werk van mevr. Brusse maakt tot een symbool van het Nederlandsche volk, dat twee gezichten heeft, één naar Brussel toe en één zeer hardnekkig van Brussel afgewend.

 

M.t.B.