Van de leestafel

Ro van Oven, Hendrickje Stoffels (Ned Keurboekrij, A'dam 1936).

De historische roman over Rembrandt is bij mijn weten nog niet geschreven. D.w.z.: er zijn heel wat boeken in romanvorm over Rembrandt verschenen maar zij raken allen slechts den buitenkant van dit schildersleven. Een van de beste specimina is nog het in pasteltoon gehouden boek van Theun de Vries, die althans vermijdt om zich in al te hachelijke perikelen te begeven; maar ook hij komt aan het wezen van den schilder niet toe. En eigenlijk is dat niet zoo wonderlijk; Rembrandt boeit ons niet als litteraire figuur, niet als romanheld, maar als vertegenwoordiger van een oeuvre in verf en lijn; het is mogelijk, dat zich daarachter een leven verbergt, dat voor den gemiddelden romancier, op zoek naar een ‘verhaal’, lang niet interessant genoeg is. In ieder geval zijn de beschikbare feiten om het te reconstrueeren zeer gering in aantal, en daarvan profiteeren die looze romanschrijvers: zij worden niet tot bescheidenheid gedwongen door het ontbreken van data en documenten, maar zij gaan aan het werk om naar hartelust hun eigen idee van Rembrandt te kunnen binnensmokkelen.

Ro van Oven heeft zich nu meer speciaal gewend tot de door Rembrandt zoo dikwijls geschilderde Hendrickje Stoffels, zijn huishoudster en tevens de opvolgster van Saskia van Uylenburgh. Deze schrijfster vermeldt echter in haar roman tal van bronnen, die zij bestudeerd heeft, en het zit hem dan ook zeker niet in die hoeveelheid litteratuur, dat haar opvatting van dit schildershuisshouden een zeer huiselijke verbeelding van een zeer huiselijk aangelegde idealiste blijft. Ro van Oven tracht weliswaar door het inlasschen van zeventiende-eeuwsche woorden als ‘coockene’ in plaats van ‘keuken’ de sfeer van den tijd vast te houden, maar daarmee alleen komt men er nog niet. Het is juist het genie van Rembrandt, dat in deze gemoedelijke beschrijving afwezig is; en wat is het milieu van Rembrandt zonder dat?

In een naschrift zegt Ro van Oven: ‘Danken wil ik mijn naasten, die me het leven en de liefde leerden kennen. Danken wil ik mijn vrienden, die me in den nood hebben bijgestaan, zoodat ik mijn geloof en vertrouwen in de menschen niet heb verloren. Danken wil ik hun, die ik ontmoette, mijn meerderen in kennis en inzicht’. Die dankbaarheid en het behoud van het vertrouwen in het leven zijn op zichzelf respectabele gevoelens, maar of zij het Ro van Oven gemakkelijker maken de sfeer van Rembrandt ongedwongen te naderen, betwijfel ik.

Ook de figuur van Hendrickje blijft aan den huiselijken kant: haar conflict met Titus' minnemoer Geertje Dirckx komt het best uit de verf. Trouwens: door zijn uitvoerigen en familjaren stijl is deze roman heel prettige lectuur voor hen die minder Rembrandt zoeken dan een vriendelijk verhaal uit de zeventiende eeuw. Maar tegenover Rembrandts werk is men toch verplicht op de ontoereikendheid der visie te wijzen.

M.t.B.