Louis Davids' afscheid

De eerste ridder der kleinkunst gehuldigd

‘Kleinkunst’ is, als ik het wel heb, een germanisme; maar wat moet men er anders voor zeggen? Kleine kunst, kunst in het klein? Het klopt niet, en wij behelpen ons gaarne met ‘kleinkunst’, nu Louis Davids, de kleine man, onder het bewind van Minister Slotemaker de Bruïne als eerste kleinkunstenaar onderscheiden is met de orde van Oranje Nassau. Zelden kwam een onderscheiding zoo origineel aan; want inderdaad, als iemand een officieele erkenning verdiende, dan was het Davids, die de officieele taal en gebruiken van officieel Nederland er zoo voortreffelijk tusschen weet te nemen. Men heeft door deze erkenning van verdiensten gelukkig afstand gedaan van het geloof in de ‘hooge’ kunst naast een ‘lage’; men heeft simpelweg gezegd, dat Louis Davids in talent en originaliteit, behalve een kleine man, ook een ‘homo pro se’ is, zij het dan in andere dimensies dan Erasmus. Dat verheugt ons allen zeer, die tot zijn geregelde klanten en bewonderaars zijn gaan behooren, in den loop der tijden. En zoo verheugde het ook den talrijken, die hem gisteravond, bij zijn laatste voorstelling in dit seizoen, met een langdurig en hartelijk applaus verwelkomden.

Neen, wij zijn er niet bang voor, dat Davids nu, zooals zijn collega Kolisher veronderstelde, met een helm en een zwaard zal komen opdagen. De ridders van den humor hebben betere wapenen, en Davids kent er het geheim van. De kleine man attaqueert met kleinkunst, en in dien vorm beïnvloedt hij de publieke opinie; een steek van Davids kan doodelijk zijn, ook al vloeit er nooit bloed in de Kurhausbar. Wij spreken den wensch uit, dat het nog in scherpte en kracht mag toenemen, dit onbloedige wapen!

Namens de Mij. Zeebad heeft de cabaretier Max Peltini Davids voor de pauze met bloemen en een hartelijke toespraak gehuldigd. In zijn antwoord herdacht de geridderde zijn loopbaan, die hem naar het cabaret had gebracht. Hij sprak over zijn populaire en zijn impopulaire neigingen: zijn liedjes voor de ‘massa’ en voor de ‘enkelingen’. Hij sprak over de vriendschappelijke zevenjarige samenwerking met de Mij. Zeebad, met wie hij nog nooit een onaangenaam woord had gehad. En tenslotte beklaagde hij de heeren van de pers, die zich tweemaal per maand de moeite getroosten moeten om op te gaan naar de Kurhausbar, ook wanneer zij eens minder lekker gegeten hebben.

Wij willen hier even persoonlijk op antwoorden, dat, als alle avonden voor ons zoo geneeskrachtig en opwekkend waren als die in het gezelschap van Louis Davids, onze taak een pure recreatie zou zijn. Dat hij dus nog lang van zijn ridderschap moge profiteeren, ook in ons belang!

M.t.B.