Ortega als Erasmus

Voorbericht voor Franschen in de nieuwe uitgave van ‘De Opstand der Horden’
De historische rede contra de cartesiaansche

DE OMSTANDIGHEID, dat van Ortega y Gassets Opstand der Horden een vierde (Nederlandsche) uitgave2 verschenen is, zou op zichzelf waard zijn om vermeld te worden. Het opmerkelijke succes, dat dit boek ten onzent geoogst heeft, den aanzienlijken invloed, dien het op de Nederlandsche intellectueelen heeft gehad, kan men onder de oogen zien als een curieus tijdverschijnsel. ‘La Rebelion de las Masas’ ontstond in 1926; nu, elf jaar later, hebben de gebeurtenissen in Europa de scherpzinnigheid van den schrijver alle eer bewezen; de triomftocht van den ‘massamensch’ schijnt niet meer te stuiten, zijn ‘opstand’ is op zijn minst een voldongen feit geworden. Zoo snel is het verloop van zaken geweest, dat het boek van Ortega al een minder prophetischen indruk maakt dan enkele jaren geleden. De gebeurtenissen hebben het hier en daar zelfs achterhaald; waarmee geenszins gezegd wil zijn, dat het verouderd is.

De vierde Nederlandsche uitgave (die door den auteur is opgedragen aan een Nederlander, J.J. Kamp te Rotterdam), is echter in het bijzonder belangwekkend door een toegevoegde inleiding. Deze inleiding, getiteld Voorbericht voor Franschen, is door Ortega geschreven voor de onlangs verschenen Fransche vertaling van ‘La Rebelion de las Masas’, en door dr J. Brouwer voor de Nederlandsche uitgave bewerkt. Zij is in het ‘Witte Huis’ te Oegstgeest ontstaan in Mei van dit jaar; Ortega keek uit op Endegeest, de plaats waar in 1642 Descartes woonde, thans een krankzinnigengesticht; dat waarschuwende panorama geeft hem aanleiding tot een meditatie over de grenzen van de cartesiaansche ‘rede’. ‘Die rede’, zegt Ortega, ‘is slechts wiskunde, natuurkunde en biologie. Haar fabelachtige triomfen over de natuur, die alles hebben overtroffen wat men zich had kunnen droomen, doen nog sterker haar mislukking uitkomen betreffende de waarlijk menschelijke aangelegenheden en brengen ons er toe haar in te deelen bij een andere, dieper doordringende rede, namelijk de “historische rede”.’

Politici en intellectueelen hebben een verschillende taak.

Men kan zeggen, dat hiermee het eigenlijke thema van het ‘Voorbericht voor Franschen’ gegeven is. Het stuk is naar den vorm een soort rechtvaardiging van het boek dat volgt, en reeds daarom mocht men er nieuwsgierig naar zijn; want na het uitbreken van den Spaanschen burgeroorlog heeft Ortega gezwegen en geen kleur bekend, hij week uit naar Parijs, en later naar ons land; in de academische sfeer van de universiteitsstad Leiden scheen hij voorloopig in anonymiteit verloren te zijn gegaan. Het ‘Voorbericht voor Franschen’ nu maakt (in zekeren zin) een eind aan dit zwijgen. Wie tusschen de regels door kan lezen, raadt achter dit betoog, waarin met geen woord over den Spaanschen toestand gerept wordt, een apologie van des schrijvers houding. Hij verklaart ergens geen politicus te zijn, en dat alleen zou al aan duidelijkheid niets te wenschen laten. ‘Het integrale politicisme, de opslorping van alle dingen en van den geheelen mensch door de politiek, is volkomen hetzelfde als de opstand van de massa's welke hier wordt beschreven.’ Ortega is een vijand van den verpolitiekten Europeaan van tegenwoordig, zooals Erasmus een vijand was van de ‘verpolitiekte’ reformatorische en contrareformatorische stroomingen van zijn tijd; de Erasmiaansche geesteshouding komt bij Ortega niet zoozeer uit liefde voor het traditioneele humanisme voort (gelijk bij vele andere intellectueelen) als wel uit verzet tegen de grove politieke indeelingen ‘links’ en ‘rechts’. Deze ‘neutralist’ is niet neutraal uit gebrek aan polemische instincten (‘ik heb steeds op de bres gestaan’, verklaart hij), maar uit gebrek aan geestdrift voor de ‘daverende dingen dezer dagen’, tenminste zooals zij voorgedragen worden door de politieke geesten. ‘De taak van den zoogenaamden “intellectueel” is in zekeren zin tegenovergesteld aan die van den politicus. Het werk van den intellectueel beoogt, dikwijls vergeefs, de dingen een weinig toe te lichten, terwijl het werk van den politicus gewoonlijk bestaat in het de dingen nog verwarder maken dan zij reeds waren.’ Van de intellectueelen is dit zeker te veel goeds gezegd, voor de politici van thans klopt deze uitspraak vrij aardig....

Stylistisch gesproken behoort het ‘Voorbericht voor Franschen’ zeker tot Orteiga's beste voortbrengselen. Het mist de precieuse langademigheid van het boekje over het gezichtspunt in de kunsten, dat ik hier onlangs besprak; het is met vaart geschreven, vol levendige wendingen en verrassende paradoxen; blijkbaar moest zij Ortega van het hart, deze erasmiaansche apologie van de historische rede contra de cartesiaansche rede; zij is, naar men uit zekere toezeggingen kan opmaken, een prélude op een nieuw boek ‘El Hombre y la Gente’, dat spoedig ter perse zal gaan (in Spanje? en zoo ja, voor de helft in Valencia en voor de andere helft in Burgos?). Men kan uit het voorspel echter al gedeeltelijk opmaken, hoe de eigenlijke compositie zal klinken.

De Vereenigde Staten van Europa zijn geen utopie.

De verdediging van de historische rede, de continuïteit, tegenover de natuurwetenschappelijke rede, het analyseerend vermogen, is bij Ortega als gegeven niet nieuw; zij behoort tot de themata der Duitsche philosophie, die deze Spanjaard trouwens ook aan de bron heeft bestudeerd; maar de wijze, waarop Ortega het gangbare thema verwerkt, is origineel en voor de zooveelste maal een bewijs voor het levende denken van dezen man. Hij denkt niet, omdat hij philosoof is, maar hij is philosoof, omdat hij denkt; hij heeft een stijl, die zijn denken kenmerkt als een persoonlijke verovering en hem het recht geeft uit zijn veroveringen het profijt te trekken, dat zij verdienen. Ortega is tot een eigen ontdekking van de historische rede gekomen, omdat het abstracte en schematiseerende der natuurwetenschappelijke rede hem overal als een hatelijke uitdaging tegemoetkwam; zoo b.v. in het snobisme van den massamensch, en in de pretentie der politiek, die de abstracte leuze verheft boven het concrete en persoonlijke. Duidelijk komt dat aanstonds uit in het begin van het ‘Voorbericht voor Franschen’, waarin Ortega waarschuwt tegen het quasi-algemeene karakter der taal en wijst op den geringen werkelijken invloed van het woord, die volkomen in strijd is met de illusie der algemeene begrijpelijkheid in een wereld vrijwel zonder analphabeten. Het blijkt verder uit Ortega's verdediging van den Europeeschen ‘superstaat’, dien hij niet wenscht verward te zien met de idealistische (en dus abstracte, onhistorische) denkbeelden der Paneuropa-fantasten. ‘Ik ontken niet’, zegt hij, ‘dat het denkbeeld van de Vereenigde Staten van Europa een van de goedkoopste fantasieën is die er zijn.... Maar anderdeels is het hoogst onwaarschijnlijk, dat een maatschappij, een gemeenschap welke al tot zulk een rijpheid is gekomen als die welke de Europeesche volken vormen, er niet na aan toe zou zijn haar staatkundig bestel te krijgen, waardoor zij de uitoefening der reeds bestaande openbare macht in vaste vormen zou gieten.’ De waarschijnlijkheid van een Europeeschen staat is hier dus geen utopie; volgens Ortega bestaat Europa al, en is elke willekeurige gebeurtenis (b.v. een schok in de doode, logge massa van den Islam) bij machte aan dat bestaan den staatsvorm te geven.

Rehabilitatie van Guizot; onze ‘nurse’ Engeland.

Overspringend op den inwendigen toestand der Europeesche landen komt Ortega tot een zeer boeiende verdediging van den altijd gesmaden conservatieven liberaal Guizot, die volgens hem veel meer was dan alleen maar een conservatief; hij ontdekte, volgens Ortega, in onderscheid met het bleekzuchtige rationalisme van encyclopaedisten en revolutionairen, ‘het historische als het waarlijk volstrekte; hij erkende geen abstracte ‘rechten van den mensch’, maar alleen die rechten, die in de geschiedenis zijn ontstaan en bestendigd. Het prototype van een historisch denkend volk is voor Ortega, zoo blijkt verderop, Engeland, en men begrijpt gemakkelijk waarom. Engeland vertegenwoordigt een historisch georiënteerd liberalisme (subs. conservatisme), dat altijd meer beteekenis heeft gehecht aan de continuïteit der historische werkelijkheid dan aan abstracte leuzen van snel opvlammende revoluties. Frankrijk, betoogt Ortega, is zoogenaamd het land der groote revoluties, maar in werkelijkheid stond het gedurende de negentiende eeuw daarom juist op enkele dagen of weken na altijd onder autoritaire, reactionnaire staatsvormen! Vol vernuft maar zonder bezadigdheid des geestes, brillant in de regionen der natuurwetenschappelijke rede, maar als een kind tegenover de problemen der historische rede: zoo was Frankrijk, zoo was, grosso modo, Europa, dat Engeland als ‘nurse’ hard noodig heeft. Niet de abstracte ‘sociale rechtvaardigheid’, maar een tot dusverre theoretisch nog ononderzocht gebleven ‘grootmoedig saamhoorigheidsbesef’ is voor Ortega het richtsnoer van een mogelijke Europeesche orde, kennelijk naar Engelsch model gedacht. Hoe hij zich voorstelt de macht te krijgen voor dit ‘grootmoedig saamhoorigheidsbesef’ tegenover de ambities van den tegenwoordigen massamensch, die precies in de omgekeerde richting gaan, blijkt uit dit ‘voorbericht’ niet; wellicht zal er in het beloofde boek meer van verluiden.

De ‘imbecilen’ van links en rechts.

Ik schreef al: dit boeiende opstel is een officieuze verdediging van Ortega's houding in het conflict, dat zijn land heeft verscheurd. De Erasmus der historische rede kan zich niet mengen in de abstracte tegenstellingen der sectariërs; ‘links of rechts zijn is een van de ontelbare wijzen van zijn die de mensch kan uitkiezen om een imbeciel te wezen’. In deze hautain klinkende uitspraak hoor ik het geluid der zelfrechtvaardiging van iemand, die Oegstgeest verkoos boven de frontlijn, en zich nu met iets te veel gemak veroorlooft een Unamuno, die (ook uit weerzin tegen links en rechts beide!) voor rechts, en een Bergamin, die voor links voteerde, zonder onderscheid des persoons in één zak te doen met allerhande politieke kletsmajoors en baantjesjagers. Op dit punt verschil ik van meening met Ortega, en ik zou hem hier willen wijzen op de houding van Thomas Mann, een figuur van gelijke Europeesche beteekenis met minstens evenveel respect voor de historische rede.... die desondanks zoo ‘imbeciel’ geweest is om wèl te kiezen. Men mag het Ortega niet kwalijk nemen dat hij zich niet wenscht te laten doodschieten voor een ideaal, dat hij doorziet als abstract en revolutionnair in den cartesiaanschen zin; maar hij schijnt vergeten te heben dat er situaties zijn, waarin men wordt gekozen, en dat men nog niet imbeciel behoeft te zijn om de consequenties te trekken van een dergelijke situatie. Reeds door het simpele feit dat men leeft kiest men ieder oogenblik partij, is men, met andere woorden, van oogenblik tot oogenblik politicus; ook de ‘neutralist’, die in de historische rede het argument vindt voor zijn onthouding van keuze, deelt in die imbecilliteit des levens, en is dus, om zijn eigen term te gebruiken, imbeciel tot in zijn middenpositie. ‘Links’ en ‘rechts’ zijn, inderdaad, ‘onbeschaamde’ definities van dezen verpolitiekten tijd, en wie zich op hen verlaat als op waarheden is dupe van den ‘opstand der horden’; maar zij zijn met dat al onvermijdelijke etiketten, waaraan men niet ontsnapt, voor zoover men een maatschappelijk wezen is.

Voor Hitler of Franco is Ortega, of hij wil of niet, ‘linksch’, en voor een doorgewinterden marxist is hij ‘rechtsch’; het hangt alles van het perspectief af; evenzoo voelt men, als historisch-redelijk intellectueel, in een bepaalde situatie ‘linksch’ en in een andere ‘rechtsch’, en handelt men dus, alsof men de abstracte leuzen der partijgangers met volle overtuiging deelde. Men deelt ze trouwens in het gegeven moment met volle overtuiging: ook dat behoort tot de wonderen van het kiezen zonder de politieke verdwazing van de partijkeuze!

Men had, om het anders te zeggen, van Ortega even goed een votum voor of tegen één der in Spanje strijdende partijen kunnen verwachten.. wanneer zijn temperament hem tot de keuze had gedwongen; hij had daarbij allerminst zijn scherpzinnige inzichten over de historische rede behoeven prijs te geven. Uit de ‘historische’ levenshouding de neutraliteit afleiden is immers het verloop van zaken op den kop zetten: want eerst is men neutraal, en vervolgens motiveert men de neutraliteit met zijn ‘historische’ levensbeschouwing. Zoo wil het bovendien ook Ortega's eigen leer van de historische rede, die den geworden toestand vooraf laat gaan aan het abstracte praedicaat.

Blijkbaar hàd Ortega in Spanje op dit gegeven oogenblik niets te kiezen. Wij danken aan zijn meditatieve neutraliteit een boeiend opstel, en zijn zelfs verlangend naar het boek, dat de vervulling van daarin vervatte beloften zal brengen; maar wij protesteeren, met Unamuno, Bergamin en Mann voor oogen, tegen de veralgemeening tot imbecilliteit van een houding, die op zijn minst genomen evenveel waard kan zijn als de erasmiaansche onthouding.

M.t.B.

2José Ortega y Gasset, De Opstand der Horden. Vert. dr J. Brouwer. 4e herziene druk. (H.P. Leopold's Uitg. Mij., Den Haag 1937).