De Vlaamsche jongeren

Speciaal nummer van ‘De Gemeenschap’
Middelmatigheid en overschatting

Eenigen tijd geleden hebben Maurice Roelants en J. Greshoff in deze courant gediscussieerd over de Vlaamsche literatuur van heden en haar critisch apparaat. Volgens Greshoff lijdt de Vlaamsche letterkunde aan overschatting, die tot een systeem is geworden; het minderwaardige wordt tot het middelmatige, het middelmatige tot het goede, het goede tot het geniale opgevijzeld.

Roelants heeft gepoogd die these te weerleggen en slaagde er inderdaad in Greshoff op een minder nauwkeurige bewijsvoering te betrappen; een bijomstandigheid, die geconstateerd moest worden, maar die het nadeel heeft, dat daardoor de aandacht kon worden afgeleid van de hoofdzaak, nl. de quaestie van de overschatting zelf. En wat deze quaestie betreft, heeft Greshoff stellig gelijk. Ik vraag mij alleen af, in hoeverre de toestand in Nederland (en andere landen) in beginsel wezenlijk anders is; maar het staat vast, dat het gerucht in Vlaanderen wel bizonder luid en hinderlijk is in vergelijking met de werkelijke beteekenis der Vlaamsche literatuur. Zoo heeft men onlangs een groot festijn georganiseerd onder den naam Hoogdagen, dat den aanwezigen, landgenooten en gasten, stellig veel aangename uren heeft verschaft (men weet, dat de Vlamingen hartelijke gastheeren zijn!), maar dat in een ietwat scheeve verhouding stond tot de prestaties der Vlaamsche schrijvers. Ik twijfel aan het nut van dergelijke festiviteiten in het algemeen, zoowel in Vlaanderen als in Nederland als waar ook. De populariseering van de literatuur langs dezen weg is een volstrekt nuttelooze populariseering, aangezien de krantenlezers na de feestvreugde zich haasten alles weer te vergeten; hoogstens bereikt men er mee, dat een paar namen zich vastzetten in de memorie van het publiek, waarmee niets gewonnen is. Als de literatuur een sociale functie heeft, dan toch zeker niet die, waarop officials van Hoogdagen en Maatschappijen voor Letterkunde zich steeds beroepen.

* * *

Ter bekrachtiging van de Nederlandsch-Vlaamsche vriendschap heeft nu het tijdschrift ‘De Gemeenschap’ een speciaal Vlaamsch nummer doen verschijnen, dat in verband met de hierboven besproken quaestie interessant is. Het gemiddelde peil der bijdragen is n.l. middelmatig tot zwak, en als zoodanig een goede spiegel van de verhoudingen. Maar in de theoretische artikelen wordt de overdrijving ons weer met de noodige tamtam opgediend. Anton van Duinkerken opent de aflevering met een gelegenheidsartikel over ‘Het Nieuwe Vlaanderen’; een stuk proza, dat hij ook zonder het bezit van een speciaal denkorgaan wel had kunnen schrijven; de holle toon heeft iets onwezenlijks en naargoestigs. Men leest hier o.a. dat de Vlaamsche Hoogdagen voornoemd toonen, ‘dat een tevoren ongekende cultureele macht tot volksbezit geworden is in Vlaanderen.’ En de conclusie is navenant:

‘Het hoogste belang is niet bij de macht, doch bij de waarheid gelegen: Vlaanderens waarheid worde derhalve gezegd door den Vlaming, ook waar die waarheid als een zelfverwijt kon klinken. De nieuwe Vlaamsche romankunst verwierf zich bij bewonderaars ook vijanden in Vlaanderen: het pleit voor haar grootmoedigheid, dat zij aan de kleinzieligen durfde weerstaan. Een nieuwe dichtkunst zoekt haar vorm na Vlaanderens bezielde zelfbevestiging in het expressionisme. De toon van de kritiek verwerft bij minder hoorbare geestdrift, meer betrouwbare zekerheid. Volharding in dit waarheidlievend criticisme en dit edel vormverlangen zal Vlaanderen nader tot Holland brengen dan ook de best bedoélde politieke struisvogelarij. Want het zal Vlaanderen nader brengen tot zijn eigen diepste wezen.

Ons, die in andere verhoudingen strijden, past het den nuchteren waarheidsdrang van de nieuwe Vlamingen te eerbiedigen als voorbeeldig.’

Dit nu is pure rethoriek en het heeft niets te maken met den werkelijken stand van zaken in de Vlaamsche letteren. Welken dienst meent Van Duinkerken dezen letteren te bewijzen door zulk onwaarachtig gesnork over ‘nuchtere waarheidsdrang’, die n.b. als niet minder dan ‘voorbeeldig’ moet worden ‘geëerbiedigd’? Men zou zulke complimenten moeten reserveeren voor toasten aan het banket, niet voor een tijdschrift.

Aug. van Couwelaert schrijft, ‘in het teeken der Vlaamsche Hoogdagen’, over ‘Van Nu en Straks.’ Daarna komt André Demedts een en ander meedeelen over de jongste Vlaamsche literatuur. Men leert uit dit opstel veel over tijdschriftenoorlogen, maar het geheele stuk is weer in dien toon van overdreven gewichtigheid geschreven, die door Greshoff met zooveel recht gecritiseerd is. René Berghen, een verdienstelijk prozaïst, die echter na zijn debuut nog steeds op de vervulling van de gegeven belofte laat wachten, wordt meteen maar genoemd als ‘een psycholoog, verwant aan de groote Franschen’ (ik spatieër. M.t.B.)! Bert Decorte, een talent, wordt ‘het eerste wonderkind in onze letterkunde sedert Van Ostayen’! En van het jongste Vlaamsche werk in het algemeen heet het: ‘Geslagen en gekwetst door het lot, bestormd door zijn driften, door de tragiek van het leven tot den ondergang gedoemd, rijst niettemin zijn ziel weer boven verderf en dood uit, als het onvergankelijke beginsel, en de ziel redt door haar heimwee naar en haar bestreven van het goede, haar eigen geluksvolle onsterfelijkheid uit het failliet van haar aardsche heil.’ Wij zijn hier genaderd tot de borrelpraat.

* * *

Onder de medewerkenden vinden wij René Berghen met een verhaal, dat precies zijn verdiensten aangeeft, maar tevens verraadt, waarom men hem geen dienst bewijst door maar dadelijk met de groote Franschen te komen aandragen. Marcel Matthijs heeft hier eveneens een middelmatige novelle; er is voorts een stukje proza van G. Engelberg, ‘Kleine Johannes’, en een middelmatig fragment van Maurice Gilliams. Onder de poëziebijdragen zijn die van Bert Decorte en Blanka Gijselen wel de beste, maar iets verbijsterends kan ik er toch onmogelijk in zien. Het ensemble is dus niets minder dan zwak en teleurstellend, althans voor een ieder, die van het schrijverschap meer verlangt dan sierkunst en phraseologie. Ik weet echter niet zeker, of men aan zulke onderscheidingen nog wel denkt in Vlaanderen, nu de Hoogdagen zooveel volk op de been hebben gebracht.

M.t.B.