De clerc en de tijd

Het laatste deel van Benda's mémoires
Onveranderlijk in een veranderende wereld

Julien Benda, Un Régulier dans le Siècle (Gallimard, Paris 1937)

IN EEN ARTIKEL genaamd Zonder Tragiek (20 Dec. 1936) heb ik getracht Julien Benda, den ook ten onzent door zijn boek La Trahison des Clercs zeer bekend geworden schrijver, te teekenen als een merkwaardigen vertegenwoordiger van ‘la conception non tragique de la vie’; en dit meer in het bijzonder naar aanleiding van het eerste deel zijner mémoires, La Jeunesse d'un Clerc. Thans is het tweede (en laatste) deel van die mémoires verschenen onder den titel Un Régulier dans le Siècle; hierin behandelt Benda de jaren zijner volwassenheid, d.i. de jaren van zijn ‘clerc’-schap. Voor dengene, die La Jeunesse gelezen heeft (en ik kan mij niet anders voorstellen dan dat hij daardoor ten zeerste geboeid moet zijn geweest) brengt dit tweede deel geen verrassingen van essentieelen aard; dat zou trouwens in tegenspraak zijn met alles, wat Benda zelf over ‘la conception non tragique de la vie’ heeft meegedeeld. Vol van verrassingen, peripeties, herroepingen en bekeeringen is immers het leven van den tragischen mensch (voorbeeld Gide; al blijkt meestal ook in hun bestaan de continuïteit grooter dan de groote ontploffingen zouden laten vermoeden); maar in het leven van den niet-tragischen mensch blijft de verrassing steeds ondergeschikt aan de continuïteit; is hij werkelijk niet tragisch, dan moet hij, zijn mémoire: schrijvend, zelfs in staat zijn de schokkendste evenementen uit zijn verleden als niet meer dan achtergrond te laten fungeeren. Benda slaagt daar wonderwel in; iedere bladzijde van Un Régulier dans le Siècle bewijst, dat hij niet in staat is zichzelf ontrouw te worden, ook al zou hij misschien heimelijk wel willen. Dat dit tweede deel van zijn herinneringen evenzeer boeit als het eerste, ligt derhalve niet aan de verrassingen, maar aan de voortdurende bevestiging van het door den lezer reeds vermoede levenslot in steeds nieuwe nuances. Men begint er zich op het laatst steeds meer over te verbazen, dat een zoo intelligent mensch zoo consequent en principieel kan blijven tot op zijn zeventigste jaar; dat hij met de grootste gemoedsrust voort is blijven gaan papier zwart te maken (de oneerbiedige term is niet van mij, maar van Benda); dat hij den wereldoorlog vrijwel uitsluitend bekijkt via de Figaro, waarin hij zijn artikelen publiceerde; dat hij, kortom, met zoo phaenomenale hardnekkigheid blijft wat hij zich noemt en wat hij waarschijnlijk ‘in diepste wezen’ ook is: een ‘clerc’, een regulier tegenover de leeken, een geestelijke tegenover de wereld, een kloosterling van de hotelkamer zonder eigen milieu, een celibatair van den geest.

‘Clerc impur’.

Een ‘clerc’: maar ook, volgens zijn eigen definitie: een ‘clerc impur’. De zuivere ‘clerc’ immers zou zich niet zoo energiek en polemisch met de wereld en haar belangen hebben afgegeven als Benda het deed; sedert de Dreyfuszaak hem partij deed kiezen voor (globaal gezegd) links, ook al besefte hij heel goed, dat de ideologie van links even betrekkelijk was als die van rechts, is de ‘clerc’ Benda een verdediger van links gebleven; het interessante aan hem is in de eerste plaats de vermenging van dit polemisch optreden voor links tegen rechts met zijn als zuiver, abstract, anti-wereldsch gepostuleerde clerckennatuur. De actualiteit heeft dezen auteur nooit losgelaten; in zooverre zou men hem, als ‘clerc’, onder de geloovigen dus inderdaad kunnen vergelijken met sommige reguliere geestelijken, die wel het geestelijke habijt hebben aangetrokken, maar niets liever doen dan op vergaderingen spreken. Wel verzekert Benda ons nadrukkelijk, in alle toonsoorten en telkens weer: ‘Je n'ai nullement, par mes écrits, voulu sauver le monde, mais l'honneur du clerc’, of: ‘Je dois convenir qu'il ne me déplait pas de m'être commis dans la mêlée pour seulement proclamer le primat du juste et du vrai, non les faire triompher’; maar of hij zijn maatstaven slechts proclameert om de eer van den ‘clerc’ te handhaven, dan wel de wereld wil redden door zijn maatstaven te laten triomfeeren, het feit, dàt Benda zich zijn heele leven lang met de wereldsche zaken heeft bemoeid in plaats van zich op de puurheid der door hem zoo bewonderde mathematica terug te trekken, spreekt boekdeelen voor zijn grondige ‘impuurheid’. Per slot van rekening gelooft iedereen, die zijn maatstaven proclameert, meer aan de mogelijkheid van hun triomfeeren dan hij zichzelf wel wil toegeven; het is de eeuwige paradox van de waarheidsverkondiging, dat zij, hoe abstract haar ideaal ook moge zijn, in haar terminologie altijd op een geheele of gedeeltelijke vervulling in de wereld is gericht. Dat is ook de paradox van het Christendom, dat zijn wereldsche moraal afhankelijk maakt van een bovenwereldsch doel; het moet zich toch tot de wereld wenden en in die wereld naar volmaking streven, ook al blijft het doel buiten bereik van het menschelijk individu gesteld.

In dit opzicht is de Jood Benda een onmiddellijk erfgenaam van het Christendom; hij strijdt in de wereld, onder het motto van het bovenwereldsche doel en afwijzend iedere doelstelling, die de zuiverheid, abstractheid, onveranderlijkheid der waarheid ontkent..... maar daardoor raakt hij telkens veel meer in de wereld verstrikt dan den ‘clerc’ eigenlijk wel past, en met des te grooter pertinentie moet hij dan telkens weer verklaren, dat hij toch ‘in diepste wezen’ wel wis en waarachtig een ‘clerc’ is en blijft! Die herhaalde verzekeringen, in Un Régulier dans le Siècle zelfs bijzonder talrijk, doen op den duur aan als een soort hoogere behaagzucht; een behaagzucht, die men onder actieve paters ook nogal eens aantreft. Analoog daarmee is bij Benda het regelmatig terugkomen op zijn celibatairschap, nadat hij (‘clerc impur!’) iets meegedeeld heeft over zijn relaties met vrouwen. Ten slotte komt men als lezer van deze mémoires tot de overtuiging, dat Benda ‘in diepste wezen’ voorzeker een ‘clerc’ is, maar dat alleen bij de gratie van zijn gelukkige ‘impuurheid’; en het is juist door die combinatie van factoren, dat de figuur Benda boeit. Dat volhardend vasthouden aan de onveranderlijkheid van het waarheidscriterium zou de verstijving van Benda's persoonlijkheid tengevolge hebben gehad, wanneer hij niet elastisch genoeg was geweest om ook een eigen stijl te creëeren; want deze man heeft een eigen stijl, en dus een eigen manier om zichzelf trouw te blijven door zichzelf steeds weer ontrouw te worden (dit is mijn laatste definitie van stijl in het algemeen).

Tegen de dwaalleeren.

‘Le monde souffre du manque de foi en une vérité; transcendante’: dat woord van Renouvier schreef Benda als motto voorin La Trahison des Clercs, en daarover is men vrij spoedig uitgepraat, wanneer men niet, zooals Benda, steeds nieuwe mogelijkheden vindt om over dat misverstaan in de wereld te schrijven. Hij bestreed vele ‘dwaalleeren’: Bergson, wien hij niet zonder reden een pseudo-conceptie van de wetenschap verwijt; Barrès, den vertegenwoordiger van het nationalisme; Romain Rolland, den humaniteitsprediker in den oorlog; Sorel en Péguy, die ‘les plus pures ascèses de l'esprit’ hebben versmaad en gesmaad, om er het dogma van het doel dat de middelen heiligt voor in de plaats te stellen. Dwaalleeren nu kan men alleen bestrijden als men de Waarheid kent, of anders gezegd: als men door de dwalingen niet voldoende wordt bekoord om er door te worden meegesleept. Het eene zoowel als het andere kan men op Benda toepassen. Hij heeft soms het accent van den verbeten strijder voor een absolute, bovenwereldsche, ‘goddelijke’ Waarheid, dan weer de coquetterie van iemand, die zelf wel wil erkennen, dat ook zijn eigen standpunt op een vooroordeel kan berusten. Hij strijdt hardnekkig voor een geometrisch, bovennationaal, onwereldsch cultuurideaal, dat aan de middeleeuwsche scholastiek doet denken, maar hij pruttelt ook zachtjes tegen de dingen, die hem weerzin inboezemen en die hij gelaten aanvaarden moet als onvermijdelijk. In beide gevallen zie ik Benda als een man van het verleden, die, hoe elastisch ook in zijn wijze van redeneeren en hoe weinig verstard ook in zijn eigen principes, op beide manieren vast wil houden aan het privilegie van het ‘clerc’-schap: als boetgezant uit naam van het monnikenwezen en als celibatair, die (met celibatairs-coquetterie) zichzelf wil erkennen als het overblijfsel van een voorbijen tijd.

Men behoeft, Benda maar te vergelijken met Denis de Rougemont (wiens ‘denkinhoud’ zeer verwant is aan dien van Benda) om het verschil te constateeren tusschen een man van het verleden en van het heden (of de toekomst); dat is in de eerste plaats een quaestie van stijl, van pretentie ook, en er is daarmee nog niets ongunstig gezegd aan het adres van Benda. Integendeel: het feit, dat hij, de ‘oude’, met al zijn ties van bejaarden intellectueel, volkomen het vermogen bewaard heeft om zijn standpunt te verdedigen en van bladzijde tot bladzijde te boeien, pleit in sterke mate vóór hem. Ook het feit trouwens, dat hij zich nooit gewonnen gaf en nog niet gewonnen geeft aan sonore leuzen, aan sophismen of aan wat hij onder sophismen verstaat. Maar de totale figuur van Julien Benda blijft daarom niet minder georiënteerd naar het verleden, en hij geeft zelfs van die kleine, maar onthullende teekenen van misnoegen over het verloop der dingen, die hij anders had gewild, die zijn zin niet hebben gedaan.... overigens alweer zonder de ethische nadrukkelijkheid van een Huizinga b.v. Zoo had hij veel van den Volkenbond verwacht, dat niet in vervulling is gegaan, en dat maakt hem prikkelbaar; zijn droom was analoog geweest aan de middeleeuwsche conceptie van het pausdom als opperste macht, zooals Thomas van Aquino het formuleerde, met als ‘wereldlijke arm der Kerk’ den vorst, die dus mandataris is van een hoogere geestelijke eenheid. ‘Mon rêve échoua exactement pour les mêmes causes que celui des clercs du XIIIe siècle’. Vandaar een zekere wrevel, vandaar zelfs op pag. 181 een dosis onmiskenbaar leedvermaak om de naties, die binnenkort wel in den door henzelf opgeroepen oorlog zullen ten gronde gaan; ‘le clerc, revenu de la naïveté de ses espérances, ne les en plaindra pas. Il se rappelle cette parole d'un des siens: le pire des impiétés est de porter de la pitié à ceux que Dieu a condamnés’.

Ik moet bekennen, dat Benda mij het minst sympathiek is, wanneer hij zich aldus op de Hel van Dante beroept om zijn handen in onschuld te wasschen. Wij weten nu wel, dat de wereld zijn clerckenideaal heeft gesaboteerd, maar is dat een reden voor zulk een pharizeïsche wraakzucht?

De clerc en de Duitschers.

Ook de beschouwingen van Benda over den oorlog en met name over de Duitschers, die hij als het absoluut verdorven volk stelt tegenover de Fransche verdedigers der beschaving (een opvatting, die een verfijnde reproductie is van een Fransch burgermansgeloof), kan ik niet apprecieeren; ik had haast gezegd tot mijn spijt, want de oprechtheid, waarmee Benda voor zijn haat uitkomt is althans tegenover de ‘halfzachtheid’ van sommige allesbeminnaars te waardeeren. Met dat al is een uitspraak als deze: ‘Pour moi, je tiens que, par sa morale, la collectivité allemande moderne est une des pestes du monde et si je n' avais qu' à presser un bouton pour l' exterminer tout entière, je le ferais sur-le-champ, quitte à pleurer les quelques justes qui tomberaient dans l' opération’, een vorm van veralgemeening in het teeken van de wraakzucht, die ik 1e onzinnig en 2e rancuneus vind; het drukken op een knopje om een heel volk uit te roeien lijkt mij weinig ‘des clercs’, men moet zulke generaliseerende wenschdroomen aan de anti-semieten overlaten.. Het is benauwend genoeg, dat dit heele volk zich, dank zij zijn Europeesch minderwaardigheidscomplex en zijn holle nationaliteitsmystiek, tijdelijk op sleeptouw heeft laten nemen door zeker regime; maar ik kan niet genoeg wraakgevoelens in mijzelf vinden om het heele volk op deze manier met zijn tegenwoordige ‘leiders’ te identficeeren; persoonlijke ervaringen, die meer zeggen dan algemeenheden, zouden mij daarvan alleen al weerhouden. En bovendien: Benda's verheerlijking van Frankrijk (zij het dan met clerckenbehoedzaamheid), die het tegenwicht tegen zulke knopmanoeuvres vormt, lijkt mij hier al even vlak als zijn beschouwing over den oorlog. Merkwaardig genoeg wordt de ‘clerc’ op zekere oogenblikken chauvinistisch, zij het dan ook louter om het primaat van recht en waarheid te proclameeren, volgens zijn eigen zeggen. Hier schuilt een addertje onder het gras....

Maar erkent Benda zelf niet, dat hij als ‘clerc’ niet zuiver op de graat is? In ieder geval lijdt hij noch aan sentimentaliteit, noch aan phraseologische neigingen, en op het stuk van de theorie krijgt hij gemakkelijk gelijk tegen Romain Rolland. In laatste instantie is de man, die zijn beperktheden aandurft (en dat durft Benda met het gemak van den niet-tragischen geest), trouwens altijd weer sympathiek door zijn eerlijkheid. Die sympathie blijft men voelen voor Benda, tot op de laatste bladzijden van zijn mémoires, waar hij den naderenden dood onder de oogen ziet, met de rust en de zakelijkheid van iemand, die afgerekend heeft en, als echte ‘clerc’, nog slechts één ding wenscht: ‘Je voudrais mourir more geometrico’......

Menno ter Braak.