De bibliotheek der Nederlandsche Letteren

Het derde deel gewijd aan twee Vlaamsche dichters
Welk standpunt voor honderd deelen?

Prosper van Langendonck, Gedichten, en Alfr. Hegenscheidt, Starkadd. (Elsevier, Amsterdam 1939).

Als derde deel in de Bibliotheek der Nederlandsche Letteren, samengesteld door de Mij der Nederlandsche Letterkunde en de Kon. Vlaamsche Akademie, heeft men de verzameldo poëzie van Prosper van Langendonck (1862-1919) en het drama ‘Starkadd’ van Alfred Hegenscheidt opnieuw uitgegeven.

 

Het werk van Van Langendonck is te onzent niet onbekend, maar ik twijfel er aan, of hij nog gelezen wordt. Wie dit geheele dichterlijke oeuvre thans overziet, zal er slechts enkele gedichten uit halen, die hem onmiddellijk ‘iets doen’; de rest is slechts van belang in het kader van den tijd. Maurice Gilliams, die ‘den eersten grooten zielsvermoeide’ in de Vlaamsche letterkunde in dit deel met een scherpzinnige studie heeft ingeleid, wijst zelf nadrukkelijk op de tekortkomingen van zijn werk. Wanneer hij Van Langendonck vergelijkt met Perk en spreekt van ‘jongelingslyriek’, dan is hij, dunkt mij, dicht bij de werkelijke beteekenis van verzen als deze, die op een overgangsphase wijzen, niet alleen in het individu, dat ze schreef, maar ook in den tijd, en in de poëzie in het algemeen. ‘Noch Perk, noch Van Langendonck, evenmin als Baudelaire, wekken het bijna mythisch en helder besef der ziel.... zooals Hölderlin en Rilke, Nerval en Valéry, Leopold en Yeats. Deze superieure abstracte dichters dragen het beeld der natuurlijke vegetatie, als werkelijkheid, phenomenaal reëel in hun hersens overgeplant; waar er bij Perk en Van Langendonck meer sprake is van opgedane indrukken, die zij met dichterlijkheid omkleeden’. Het onderscheid, dat hier door Gilliams in niet al te gelukkig Nederlandsch wordt aangeduid, is het onderscheid, waar het m.i. vooral op aan komt.

Het drama ‘Starkadd’ wordt door dr M. Rutten ingeleid als een ‘literairhistorisch feit’ Het is voor het tijdschrift ‘Van Nu en Straks’ in 1898 een belangrijke gebeurtenis geweest, en als zoodanig heeft vooral Aug. Vermeylen het hoogelijk gewaardeerd. De minder snel enthousiaste en critischer Verwey heeft tegen deze waardeering de noodige bezwaren ingebracht; beide standpunten worden door dr Rutten met elkaar vergeleken. Ook ‘Starkadd’ lijkt: mij in hoofdzaak van historisch belang; de sfeer, die door dr Rutten zoo krachtig wordt aanbevolen, doet een weinig opera-achtig aan.

 

* * *

 

Zoo stelt dit derde deel van de reeks ons weer voor de vraag, die door Helman in de ‘Groene’ onlangs is gesteld, maar met al te veel gemak beantwoord. Wat is de bedoeling van deze honderd deelen? Het wil mij voorkomen, dat iemand, die zich op honderd deelen Nederlandsche klassieken abonneert, wel op zijn vingers kan natellen, dat hij geen honderd werken voorgezet krijgt, die hem à bout portant als ‘schoonheid’ in het gezicht zullen springen. De beteekenis van de reeks zal, dat kan men vooruit wel zeggen, in de eerste plaats literairhistorisch zijn, en ik geloof, dat men daarmee genoegen moet nemen. Waarom ook niet? Via de historie kan men de literatuur op een andere manier benaderen dan via de ‘ontroering’; er is zelfs een soort ontroering, die slechts na historische studie ontstaat. Degenen, die van deze honderd deelen een doorloopende verrukking van den lezer vewachtten, zullen bedrogen uitkomen; hoofdzaak is derhalve, dat men zich niet paait met verkeerde illusies over het wezen van zulk een bibliotheek. Wanneer de redacteuren zouden gaan toegeven aan het geroep om ‘schoonheid’, dat na twee bij uitstek historische deelen veneembaar wordt in den lande, zouden zij de onderneming beter dadelijk kunnen stopzetten of maar tot vijf deelen inkrimpen. Ik hoop, dat zij het niet doen, en zich aan het literairhistorische standpunt zullen houden.

 

Iets anders zou het worden, als de redactie moeite ging doen de beste werken uit te sluiten, juist omdat zij levend zijn en geen commentaar behoeven! In dat geval zou zij Helman in het gelijk stellen, aangezien zij dan van de literairhistorische zienswijze misbruik zou maken, zooals Helman van een direct voor het grijpen liggende schoonheid.

M.t.B.