De dichter A. Marja

A. Marja, Eenvoudig Schilderij. (U.M. Holland, Amsterdam 1939.)
A. Marja, Omneveld Havenlicht. (H.P. Leopolds Uitg. Mij, Den Haag 1939.)

De jonge dichter A. Marja behoort tot de omgeving van de z.g. Amsterdamsche School; die, zooals men weet, bestaat uit Ed. Hoornik, Jac. van Hattum en Gerard den Brabander; de geleerden zijn het er nog niet over eens, of deze school wel met recht school heet, maar Amsterdamsch is in ieder geval juist. Bij den Groninger Marja nu vindt men ongeveer dezelfde poëtische factoren: een soms nogal oppervlakkigen cynischen toon, daarachter ook vrij wat sentimentaliteit, maar vaak een goed gedicht, waaruit men meent te kunnen opmaken, dat deze dichter een toekomst heeft.... als hij zich ten minste niet al te vast in de genoemde schoolbanken heeft genesteld. Zeker is Marja een dichter, die den vorm met groot gemak hanteert; maar dat behoedt hem niet altijd voor gemeenplaatsigheid à la Greshoff of Du Perron, wier invloeden hij tracht te verwerken. Ook een religieus sentiment is Marja niet vreemd, maar het doet in het ensemble dezer poëzie het minst overtuigend aan.

In den laatsten van de twee bundeltjes, ‘Omneveld Havenlicht’, is trouwens het religieuze element vrijwel niet vertegenwoordigd, behalve in een fellen hekeltoon. die zich richt tegen het schijngeloof. den ‘Farizeeschen kanker’, ‘den duivel der schijnheiligheid’, zooals de dichter het in de reeks ‘Strofen’ (opgedragen aan zijn vader) noemt.

Zoowel ‘Eenvoudig Schilderij’ als ‘Omneveld Havenlicht’ bevatten gedichten, die iets te zeggen hebben; maar als figuur is Marja, zooals wij hem tot dusverre hebben leeren kennen, nog ‘vervangbaar’. Hij is, met zijn deugden en gebreken, nog niet zoo persoonlijk als het bijzonder geslaagde omslag van ‘Omneveld Havenlicht’, dat ik hier speciaal wil vermelden.

M.t.B.