Finlands epos

Een bewerking in Nederlandsche verzen
Romantische inspiratie en wetenschap

Kalevala, heldendicht der Finnen. Nederlandsche bewerking van Jan H. Eekhout, houtsneden van Nico Bulder. (G.F. Callenbach, Nijkerk).

Nu de Finnen door hun heroischen strijd op de Oostgrens van Europa tegen de cohorten van Azië in het centrum van de belangstelling staan, is het verschijnen van een dichterlijke Nederlandsche bewerking van hun heldendicht een feit, waarbij men allicht langer blijft stilstaan dan anders het geval zou zijn geweest. Er zijn in verschillende talen bewerkingen van Kalevala verschenen en het gedicht is dus niet onbekend, al heeft het door de omstandigheden veel minder invloed gehad op onze cultuur dan de homerische epen en zelfs de Edda en het Nibelungenlied1) ; ik heb hier eenigen tijd geleden nog een Nederlandsche prozabewerking aangekondigd, die naar een Duitsche prozabewerking was gemaakt door den Vlaamschen dichter Wies Moens. Deze uitgave is echter niet te vergelijken met die van Jan H. Eekhout; zij is slechts een zakelijk en zeer sterk bekort résumé van de epische stof en meer bestemd voor lezers, die van de ‘handeling’ op de hoogte willen zijn. Eekhouts vernederlandsching heeft veel meer beteekenis, omdat zij een poging is om de dichterlijke visie van het Finsche origineel over te brengen in onze taal; zij heeft meer pretentie, zij verdient daarom ook een uitvoeriger beschouwing dan het werkje van Wies Moens.

Weliswaar kent ook Eekhout, naar uit zijn inleiding tot deze bewerking blijkt, geen Finsch. Hij is uitgegaan van de Duitsche Kalevala-vertaling van A. Schiefner, die later herzien werd door Martin Buber en van de (mij helaas onbekende) Nederlandsche vertaling van Maya Tamminen. In hoeverre dus Eekhouts Kalevala representatief geacht mag worden voor het Finsche origineel, zal alleen een kenner van het Finsch kunnen beoordeelen; ik houd mij hier uitsluitend bezig met het resultaat der vertaling als Nederlandsche poëzie en met het epos, zooals ik dat uit diverse bewerkingen heb leeren kennen. Men moet de verschillende ‘lagen’, waaruit een bewerking als die van Eekhout bestaat, zien als product van een vrij gecompliceerde ontwikkeling.

Kalevala en zijn schepper, Elias Lönnrot.

De beteekenis van Finland voor de Europeesche cultuur hangt nauw samen met de verovering van het land door Zweden. Reeds in de middeleeuwen is deze grens tusschen het Westen en Rusland geschapen door de Zweedsche overheersching, die tot 1809 heeft geduurd; in dat jaar (we leven dan in den Napoleontischen tijd) werd Finland in personeele unie verbonden met het Russische rijk; tsaar Alexander I stond het groothertogdom Finland echter een zeer groote mate van onafhankelijkheid toe, zoodat de invloed der Zweedsche cultuur geenszins werd te niet gedaan; vandaar, dat de Zweedsche taal ook tegenwoordig nog een belangrijke rol speelt in de Finsche maatschappij en dat men zelfs van twee literaturen kan spreken, een in het Zweedsch en een in de landstaal geschreven. De renaissance van het Finsch, dat eeuwenlang niet veel meer geweest is dan een dialect, dateert in hoofdzaak pas uit de negentiende eeuw, en het is juist de uitgave van het Kalevala-epos geweest, die aanleiding geweest is tot deze wederopstanding van de Finsche taal en cultuur. De belangstelling voor het volksverleden en voor de folklore is ook hier niet omgegaan buiten de internationale Europeesche cultuurstrooming, die men samenvattend als de Romantiek pleegt te betitelen; Lönnrots Kalevala is een bijzonder karakteristiek voorbeeld van de romantische inspiratie, die niet zoozeer een wetenschappelijke als wel een poëtische inspiratie was. Het Finsche ‘epos’ bestond nl. niet, maar werd gemaakt; ik bedoel daarmee niet, dat het gefantaseerd werd, zooals te onzent het onvolprezen Oeralinda-boek; maar toch is deze fantasie over een Friesch verleden slechts de ad absurdum doorgevoerde consequentie van den romantischen honger naar een passend volksverleden, die ook het aanzijn gaf aan het Kalevala-epos in zijn tegenwoordige gedaante. Elias Lönnrot (1802-1884), die de oude stof verzamelde en arrangeerde, is geheel en al de romantische negentiende-eeuwer, in wien de poëtische ambitie samengaat met folkloristische detectivehartstocht; de wetenschap speelt daarbij uiteraard wel een zeer belangrijke rol, maar zij is niet het uitgangspunt van Lönnrots Kalevala-uitgave geweest. Trouwens, wat is de wetenschap ‘an sich’? In haar tegenwoordige gedaante is zij iets zelfstandigs door de steeds verder voortschrijdende specialisatie, maar in al haar geledingen verraadt zij nog duidelijk genoeg, dat zij zich, als autonome discipline heeft losgemaakt uit een veelomvattend geheel van cultureele aspiraties; zelfs in onzen tijd is niemand, hoe strikt wetenschappelijk hij ook moge werken, uitsluitend een wetenschapsmensch, eenvoudig omdat het leven zulks verbiedt. De wetenschap schept niet, maar analyseert; Elias Lönnrot echter wilde scheppen (zij het op grond van de volksoverlevering, die hij op het platteland wist te achterhalen) en hij organiseerde daarvan zijn Kalevala met de noodige vrijheid tegenover zijn materiaal. Zijn uitgave van 1835, die in 1849 nog is uitgebreid tot een totaal van 50 zangen in pl.m. 22.000 versregels, werd een poging om Finland iets te geven, dat vergeleken zou kunnen worden met de Ilias en de Odyssee; hij verbond de afzonderlijke ‘runen’ tot een geheel, dat het ‘land der helden’ moest legitimeeren voor het oog der wereld.

Wat is een epos?

Men heeft daarom getwist over de vraag, of men Kalevala wel een epos kan noemen. Beter zou men kunnen vragen, welke litteraire voortbrengselen men bij voorkeur met het praedicaat ‘episch’ zou willen voorzien; want er bestaan immers eerst concrete scheppingen, die pas later door de litterair-historische administratie zijn gecatalogiseerd en gemakshalve in vakjes, zooals ‘episch’, ‘lyrisch’ en ‘didactisch’ zijn ondergebracht. Zelfs tusschen de Ilias en de Odyssee bestaat zooveel verschil in mentaliteit en compositie, dat men ze evengoed als epische parallelverschijningen dan als contrasten kan behandelen; het laatste deed b.v. Samuel Butler, die (origineele, maar gewaagde hypothese) veronderstelde, dat de Odyssee door een vrouw geschreven zou zijn (‘The scepticism of the Iliad is that of Hume or Gibbon, that of the Odyssey - if any - is like the occasional mild irreverence of the Vicar's daughter.’)

In ieder geval vertoont de Odyssee een raffinement van compositie, dat het ons mogelijk maakt dit epos als den eersten roman te beschouwen (het was weer Butler, die dit opmerkte). Er zijn dus epen en epen. Aan den eenen kant is Kalevala meer ‘kunstproduct’ dan de Odyssee, omdat het door een negentiende-eeuwer in zijn tegenwoordigen vorm is gegoten, zij het dan met groot respect voor de mondelinge overlevering; aan den anderen kant is het dat veel minder, omdat Lönnrot geen poging heeft gedaan om een doorloopende handeling te scheppen, die er niet was. De afzonderlijke runen blijven afzonderlijkheden, ook al keeren telkens namen en motieven terug; de eenheid van Kalevala is voornamelijk die van de sfeer, en in dit opzicht staat het Finsche epos geheel gelijkwaardig naast andere epen. Het heeft de geheimzinnige bekoring van een land, dat door zijn berken, mos, nevel, sleden, sneeuw en sneeuwschoenen anders geschapen is dan andere landen; het heeft een vage godenwereld (niet veel meer dan een geestenwereld) zonder de anthropomorphe familiariteit van den Olympus, maar een bijzonder poëtische scheppingsmythe, waarin ik bij voorkeur zou willen gelooven, omdat zij zoo aangenaam afwijkt van Genesis; en vooral, het spreekt van geloof in de macht van het magische woord, het is 't epos van een volk, dat zich aan tooverspreuken en fantastische bezweringen bedwelmt en de macht van de magische formule hooger aanslaat dan die van het brute zwaard. Er is in deze mysterieuze atmosfeer iets, dat mijn verbeelding op een totaal andere manier prikkelt dan Homerus het doet; hoe zonderling spannend is niet de strijd tusschen de helden van Kalevala en dat vreemde land (of is het een principe?) Pohjola, dat niet precies wordt gelocaliseerd, maar datgene schijnt te suggereeren, wat nevelig, ongunstig en toch ook lokkend is! Het vage, mysterieuze, het glijden van sleden en ski's in een doodsche stilte, die geheimen ademt en de wonderen van straks aankondigt, met eilanden van luidruchtigheid: dat alles hoort men in de runen van Kalevala. Ik hoop, dat het geen ‘hineininterpretieren’ is....

Overigens zijn de voornaamste gestalten uit Kalevala: de groote magiër Wäinämöinen, de fabelsmid Ilmarinen, de blufferige en rancuneuze Joukahainen en de Finsche Casanova Lemminkainen met de noodige plastische begaafdheid uitgebeeld, al heeft hier de menschvorming niet de volmaaktheid bereikt van de homerische psychologie, die er zelfs in slaagde de goden in de sfeer van de menschelijke passies te betrekken. Omdat de Olympus hier ontbreekt, ontbreekt ook de hiërarchisch geordende familierelatie tusschen goden en menschen; waarbij men dient te bedenken, dat de overleveringen door Lönnrot voor den ondergang bewaard niet verder teruggaan dan tot de dertiende eeuw en dus door het Christendom zijn gefiltreerd; in dit opzicht kan men Kalevala met de Edda vergelijken. De laatste zang geeft zelfs de overwinning van het Christendom op Wäinämöinen in een curieuzen stijl, dien Eekhout niet ten onrechte stelt naast den stijl van de film The Green Pastures.

Ook onder dit aspect is Kalevala interessant; de vermenging van christelijken ‘import’ en autochtone magie kan den lezer doen gissen, in welk opzicht het Christendom hier kon profiteeren van de heidensche verbeeldingswereld, in welk opzicht die heidensche verbeeldingswereld het Christendom in deze noordelijke gewesten mogelijk maakte voor de toekomst.

De bewerking van Eekhout.

Ik zou gaarne nog wat voortborduren op het Finsche heldendicht, maar een artikel in een courant stelt grenzen. De bewerking van Jan H. Eekhout bevat trouwens een zeer goede inleiding, waarin niet alleen rekenschap wordt afgelegd van het ontstaan der vertaling, maar ook een overzicht wordt gegeven van de stof. Of het verband, dat Eekhout als christelijk schrijver legt tusschen heidendom en Christendom, tusschen de goedheid van Wäinämöinen en de liefde van Christus juist is, laat ik hier in het midden; de tendens om in het heidensche reeds een voorstadium te zien van de christelijke vervulling lijkt mij niet meer dan een tendens.

Wat de vertaling zelf betreft, zij is geheel, zooals men die van den dichter Eekhout kan verwachten; hij heeft zijn sporen als vertaler reeds verdiend, en ik voor mij stel den vertaler Eekhout zelfs heel wat hooger dan den dichter en romanschrijver Eekhout, die niet voldoende ‘substantie’ heeft om het tot oorspronkelijk werk van den eersten rang te brengen. Als vertaler (o.a. ook van het Gilgamesj-epos) is Eekhout misschien juist daarom de aangewezen man om de stof van andere litteraturen te verwerken. Weliswaar staan in dit geval tusschen de Finsche overlevering en Eekhouts tekst 1o. de persoonlijkheid Lönnrot en 2o. de vertalingen van Schiefner-Buber en Tamminen, maar hij verklaart dan ook, dat het in zijn bedoeling lag ‘te pogen het Kalevala-epos voor Nederland te herscheppen in volwaardige Nederlandsche poëzie’. In het herscheppen ligt opgesloten, dat het Nederlandsch sterk het stempel draagt van de vaak zeer barokke taalopvatting van Eekhout, die wel eens wat overladen en gekunsteld aandoet, doordien de dichter woorden gebruikt, die in het gemiddelde Nederlandsch de waarde hebben van ‘kunstvoorwerpen’; hij moet ze dan ook gedeeltelijk achterin weer verklaren! Men moet den herschepper echter zijn eigen idioom gunnen, zijn ‘bad van magisch water, 't welk, gevaar tot niets doet krimpen en het brein op spreuken instelt: woordenreken van bezwering’, om met Ahti Lemminkainen te spreken; en Eekhout heeft ongetwijfeld bereikt, dat men het gedicht, met al zijn uitweidingen en herhalingen, als een eenheid leest. Is dat op zich zelf niet reeds een prestatie?

Het boek is wat zonderling uitgegeven, nl. in den vorm van een ‘album’, en met den tekst in twee kolommen gedrukt. De houtsneden van Nico Bulder sluiten daarbij echter wel goed aan, al zijn zij meer forsch dan verfijnd van expressie.

Menno ter Braak.

1) Het inspireerde bv. Longfellow tot het schrijven van Hiawatha.