Goethe en Weimar

II. (Slot).
‘Lotte in Weimar’ als roman
De twee ontmoetingen en het voorspel

Thomas Mann, Lotte in Weimar. (Bermann - Fischer Verlag, Stockholm 1939).

Is Lotte in Weimar een roman, ‘een Liebesroman’? Men hoede zich voor het woord roman, dat in ons tijdsgewricht bijna synoniem is geworden met vulgariteit. In den zin der vulgariteit is Lotte in Weimar geen roman en geen liefdesroman; de handeling beperkt zich tot de aankomst en het verblijf van Charlotte Kestner geb. Buff in Weimar, waar zij pro forma haar familie komt bezoeken, maar waarheen haar eigenlijk het verlangen drijft om na meer dan veertig jaar te zien, of het mogelijke in de werkelijkheid van den officieelen Goethe nog te vinden is: verificatiebehoefte van een oude vrouw met te veel gezond verstand om zich destijds door het genie van haar levensbestemming (het huwelijk met Kestner) te laten afbrengen. Voor den minnaar van romans met actie en intrige is het daarmee vrijwel uit; hij zal moeten bekennen, dat deze ‘roman’, beschouwd van het standpunt van de realistische of romantische litteratuurtheorie, hem bitter heeft gedesillusioneerd, omdat er steeds maar gesprekken worden gevoerd en omdat zulks niet past in onzen ‘gespannen en dynamisch levenden tijd’.

Ik schreef hierboven al: Deze roman heeft geen onderwerp, maar een inzet, hij ‘handelt’ noch over Goethes jeugdliefde noch over Goethe zelf, maar hij tracht door te dringen in het probleem van subjectiviteit en objectiviteit, van wording en gewordene, van mogelijkheid en werkelijkheid, van genie en alledaagschheid, van officieuze en officieele persoonlijkheid. Alles samengevat: dit is het probleem van den tijd, van zijn onherhaalbaarheid en onherstelbaarheid, van blijven, overgaan en vergaan, van de metamorphose. Lotte is als romanfiguur beroemd geworden, maar in haar gewone leven de verstandige vrouw en moeder gebleven. Goethe is het officieele genie en de geheimraad geworden, die zijn geheim representeert en verbergt tegelijk; welke uitwisseling is, na zooveel jaren, nog mogelijk tusschen deze twee gewordenen? Het is een uitstekende zet van Thomas Mann, dat hij Lotte aan haar hotel laat ontvangen door een komische figuur, den litterair geïnteresseerden kellner Mager, een soort Goethe-clown, die de heele Goethe-reputatie vertegenwoordigt op het peil van de spraakmakende gemeente van Weimar: ‘Werthers Lotte aus Goethes Wagen zu helfen, das ist ein Erlebnis - wie soll ich es nennen? Er ist buchenswert’. Deze Mager is potsierlijk van litteraire plechtstatigheid; hij bewijst als het ware, hoe dicht de ceremonieele stijl van Thomas Mann bij den potsierlijken staat.... hoe dicht alle ceremonieel bij de potsierlijkheid staat, als het door niets anders gedragen wordt dan door een deftige conventie. Deze ‘gebildete Mann’ opent en besluit het boek, dat daardoor in ‘Bildungs’-potsierlijkheid ligt omvat: een kostelijk ironisch effect. Evenals in Der Zauberberg zijn trouwens alle personages in dit boek ‘gebildet’, zelfs de relatief ‘ungebildeten’; ook dat is kenschetsend voor den stijl van Thomas Mann in het algemeen, voor het ‘dialectische’ karakter van zijn Lotte in Weimar in het bijzonder. Men herinnert zich den bescheiden jongen man Hans Castorp uit Der Zauberberg, die, evenals Charlotte Buff, als een heel gewoon vertegenwoordiger van het menschenras wordt voorgesteld, maar toch over zooveel dialectische vaardigheid beschikt, dat hij allerminst een stumper blijkt.

Daar in dit nieuwe boek zelfs de kellner een ‘gebildeter Mensch’ is, die zijn woordje over Goethe mee kan praten, kan men van de gemiddelde intelligenties uit des meesters omgeving nog heel andere dingen verwachten; dr Riemer, de ijverige onderdaan van Goethe, Adèle Schopenhauer, de intellectueele vrouw, en August von Goethe, de zoon, die door de aanwezigheid van den beroemden vader niet in staat is iets anders te zijn dan een grove copiïst van diens levenshouding, komen bij Charlotte hun opwachting maken en toonen alle drie niet alleen dialectisch vaardig, maar zelfs volwaardig te zijn. Daaraan ziet men onmiddellijk, hoever wij hier verwijderd zijn van den gewonen historischen roman; door deze figuren met Charlotte te confronteeren, tracht Mann den ouden, officieelen Goethe van 1816 in de visie van derden nader te brengen tot haar herinneringsbeeld: eer zij Goethe ontmoet, maakt zij een soort inwijding door, zoodat het gewordene haar in omtrekken voor oogen staat, eer zij den gewordene zelf ontmoet.

Deze dialogen vullen met de aankomst van Charlotte de eerste 284 pagina's van het boek; er is, o romanverslinder, nog niets ‘gebeurd’. En ook daarna ‘gebeurt’ er weer niets. Mann kruipt in de huid van Goethe en presenteert diens ‘Widersprüche’ in den vorm van een monologue intérieur. Dat hem dit avontuur ten volle gelukt is, bewijst ten eerste den graad van intimiteit zijner verwantschap met Goethe en ten tweede zijn meesterschap als schrijver; want men voelt dezen monoloog niet als geforceerd, het overspringen ven de gedachten niet als blasphemie; men zou, geloof ik, niet met subtieler middelen kunnen aangeven, waarin Goethes beroemde ‘daemonie’ precies bestaat, hoe de productiviteit en de ironie elkaar afwisselen, bestrijden en aanvullen in deze persoonlijkheid, hoe Goethes legendarische gewordenheid overal vol is van de wording, maar die wording tevens beteugelt en richt.

De muzikale oplossing.

Na deze twee soorten voorbereiding zijn de twee ontmoetingen tusschen Charlotte en Goethe, de officieele aan het diner en de officieuze in de koets, zoo voortreffelijke oplossingen van de gewekte spanningen, dat men wel stekeblind moet zijn om het meesterschap van de behandeling hier over het hoofd te zien, ook al heeft dit niet veel uitstaande met de gebruikelijke romanmiddelen. De eerste rangsschrijver van Der Zauberberg leeft hier op volle kracht; het omslachtige en ‘verschnörkelte’, waarop Manns stijl onmiddellijk moet uitloopen, wanneer hij zijn meesterschap verliest, en waarvan hij trouwens bewust-ironisch gebruik maakt voor zijn kellner Mager, doemt hier zelfs als gevaar niet eens op.

Men kan van dien stijl houden of niet: dat is een andere kwestie; maar aan de eersterangsheid en het meesterschap twijfelen kan, dunkt mij, alleen iemand, die niet weet wat goed schrijven is. De heele sfeer van het diner bij Goethe, met dien verrukkelijken Eckermannkant er aan, waardoor de officieele geheimraadseigenschappen van het genie met zeldzaam raffinement worden onderstreept, is subliem getroffen; niet minder subliem Charlottes uitrijden in de leege koets, die Goethe haar ter beschikking heeft gesteld (officieele beleefdheid nog), haar eenzaam kijken naar de rhetorische dramatiek van Theodor Körner in het theater, haar officieuze ontmoeting met Goethe (verrassend en toch al zoo lang voorbereid!) in hetzelfde rijtuig en hun gesprek, dat de dialogen afsluit: ‘laatste waarheid’ van dezen roman, praeludium op den dood, die de onherstelbaarheid van het gewordene toch weer zal relativeeren.... metamorphose, ‘Spiel der Verwandlungen’....

Men begrijpt, waarom Mann voor deze ontmoeting met Goethe (Charlottes ontmoeting, maar ook de zijne) den romanvorm heeft gekozen, of liever: waarom de ‘dialectische’ romanvorm hier voor hem de aangewezen keuze was. ‘Es scheint trotz alledem zu genügen, ein Künstler, ein Schöpfer zu sein, wie Goethe es war, um den Leben hold zu sein und ihm Treue zu halten’, schreef hij in zijn hierboven geciteerd essay. De kunstenaar wil in laatste instantie niet oordeelen, niet overhalen, maar hij wil het leven laten gelden met al zijn contradicties, om zijn contradicties en Mann is tot in zijn vingertoppen zulk een kunstenaar. De meeste verhandelingen over Goethe blijven academische theorie, omdat zij Goethe willen overreden dit of dat te zijn; bij Mann zijn de subjectieve en de objectieve Goethe evenmin te scheiden als de historische Goethe in twee stukken te hakken was; in de metamorphose der verbeelding zijn die twee thema's te intiemer verslingerd, naarmate zij zuiverder tegen elkaar zijn afgewogen. Dit resultaat is ‘muzikaal’; Lotte in Weimar is Goethemuziek, waarvan de eenige oplossing is: Goethe.

Menno ter Braak.