Briefwisseling Menno ter Braak - E. Binnendijk-Paauw

E. Binnendijk-Paauw
aan
Menno ter Braak

Amsterdam, 19 januari 1940

19 Januari '40

Beste Menno en Ant,

Zooeven kreeg Dick M's brief. Ja, ik ben weer heelemaal opgeknapt, alles vergeten en vergeven en rij lustig schaats. Ik schrijf je even terug naar aanleiding van wat je over Gans zegt; van vele kanten werd dezer dagen jouw naam genoemd om hem eventueel in gunstigen zin te beïnvloeden.

Dat hij ergens een rijksdaalder geleend heeft is niets vergeleken bij alle guldens en andere gelden die hij links en rechts poogt los te krijgen. Maar dat is niets bijzonders. Dan heeft hij onlangs het volgende bestaan: hij heeft het Amstelhotel opgebeld en een Friesche vlag te leen gevraagd (z.g. voor een fuif van een of andere club), deze vlag met haken om het lijf bevestigd onder z'n jasje en daarin rustig meegestapt met de journalisten, die een proefvaart met de Josef Stalin gingen maken. Niemand vroeg wat hij er eigenlijk deed en na zich de maaltijd goed te hebben laten smaken, heeft hij de Friesche vlag van het lichaam afgewonden en op het sloependek ergens aan bevestigd waar ze de rest van den tocht rustig heeft gewapperd. De russen waren te verbouwereerd om iets te doen en de persfotograaf heeft 't gekiekt. Verder natuurlijk politie en huiszoeking enzoo en uitdrukkelijk verbod er iets van in de Nederlandsch pers te publiceeren, maar het heeft met foto's in de Vooruit (België) gestaan en in een Engelsch blad. -

Verder botert het niet erg tusschen hem en zijn vrouw. Zij is al vaker weggeweest en weer terug gekomen om 't nog eens te probeeren, maar dat lukte niet en nu was zij sinds 1 Jan. weer op zich zelf gaan woonen en zouden zij gaan scheiden. (Zij heeft een kamertje op een atelier). Nu kwam zij op zekeren dag Jan Campert tegen en aangezien zij hier niet veel relaties heeft vroeg zij hem of hij niet een advocaat wist, die hen gratis wou helpen bij de scheiding. Waarop Jan haar inderdaad naar iemand toe heeft gestuurd en zich ook verder haar lot eenigszins heeft aangetrokken. Dit nu was niet naar Gans' zin. Hij houdt nog van die vrouw en gunt haar geen enkele omgang met anderen en wil haar weer terug hebben. Uren lang post hij voor haar atelier en is erg lastig.

Eenige dagen geleden is hij naar Jan C. toegekomen en heeft gedreigd hem een mes tusschen de ribben te steken, als hij z'n omgang met Esther niet staakte. Hij was erg overstuur en heeft den volgenden dag ‘ergens’ een gulden gevraagd ‘voor een goed doel’. Dat was volgens Dick en mij (Jan had mij de geschiedenis bij wijze van ‘goede mop’ verteld) het koopen van een mes en toen hij dan ook uren later, volkomen in de war en nerveus, Reinders binnenkwam en naar Campert zocht en hem niet vindende naar het kroegie snelde waar ik wist dat hij wèl zat, ben ik hem met een paar vrienden achterna gesneld om een eventueele moord te voorkomen. Hij is n.l. in staat, volgens ons, een dergelijk plan uit te voeren. Toen hij nu ook dreigend tegen deze vrienden begon te doen, ben ik naar het politiebureau gesneld en heb hulp gehaald. Eenige agenten hebben hem gefouilleerd, maar hij bleek geen wapen te hebben. Hij wou niet mee naar het bureau en is toen voor het kroegie, onder de hoede van een agent, blijven wachten. Het slot is geweest, dat er eenige brieven over en weer zijn gewisseld en dat hij toch tenslotte afgetrokken is en Jan 's nachts opgebeld heeft. Zij hebben toen een afspraak gemaakt, op Gans' initiatief, in het Vondelpark, alwaar zij gistermiddag in een stil laantje een robbertje gevochten hebben. Jan heeft er echter bij gezegd, dat het van zijn kant bij deze ééne keer zou blijven (hij dacht dat G. hierdoor wel opgefrischt zou zijn) maar Gans verklaarde hem te zullen blijven volgen en nu krassere maatregelen te zullen treffen. Dus toch de dolk! Aan Esther heeft hij gezegd, dat hij, als zij niet terugkomt, eerst haar overhoop zal steken en dan zich zelf. Hij is op het oogenblik voor geen rede vatbaar en luistert niet en is bij het krankzinnige af.

Wij hebben Esther aangeraden haar advocaat alles te vertellen en raad te vragen of de politie om bescherming te vragen. Natuurlijk wil hij niet meer scheiden. Op een gegeven moment zei hij: ‘Ik ga naar Finland.’ Goed, zei Esther. Ja, dat zou je wel willen, dan ben je van me af - ik ga niet naar Finland.

Wij vinden het allen een erg tragisch geval en hebben erg te doen met hem, maar weten geen oplossing. Toen iemand hem aanraadde zijn moeilijkheden eens met jou te bespreken, antwoordde hij dat hij dat dan liever met Du Perron wou doen want die zou hem wel gelijk geven!

Weten jullie raad?

Hartelijke Groeten,

Enny

Beste Menno,

Ik zal Zondagochtend het Vaderland trachten te bemachtigen in Parkzicht. Je uitgangspunt, defensieve critiek, biedt wel gelegenheid de altijd moeilijk bespreekbare stof van een bundel critische opstellen aan te pakken, lijkt mij. Inderdaad onderscheidt zich het boekje niet door een offensieven geest, al heb ik mij - in het persoonlijk leven - geenszins in mijn stellingen teruggetrokken. Wat vind je van het stuk dat Henny erover heeft geschreven? Het schijnt mij, over den tekst heen, geconcipieerd naar aanleiding van een denk-beeld, dat hij zich - vooral in tegenstelling tot zijn eigen idealen van critiek - van mij heeft gevormd. Bovendien schuift hij mij een opvatting in de schoenen (n.l. de droom, die zich verbeeldt als ware het een plan dat zich verwezenlijkt), die ik nergens en nooit (zeker in dit boekje niet) heb verdedigd. Eigenlijk maakt hij zich jegens mij schuldig aan hetzelfde wat hij mij verwijt: abstraheeren, bevriezen.

De inzinkinkjes die jij hebt, plagen ook mij. Er komt telkens een knagend ‘waarom?’ bij alles in mij op. Een nare malaise... Hoe jij daartegenin nog zooveel energie kunt ‘opbrengen’ is mij een raadsel. Bewonderenswaardig. Ik vind het dan ook bijzonder aardig van je, nog een stuk over mij te hebben geschreven. Ik hoopte het wel, maar dorst het niet verwachten.

Wat dunkt jou van de affaire-Gans? Hij is m.i. rijp voor een sanatorium. Zijn jaloezie is ziekelijk en misplaatst, nu het hem duidelijk moet zijn, dat Esther allang niet meer van hem houdt. Maar zijn maatschappelijke mislukking (hij heeft geen baantje kunnen krijgen), zijn finantiëele ontreddering, het gebrek aan vooruitzichten, alles maakt hem wanhopig en redeloos, zóó dat hij voor niets meer terugdeinst. Hij heeft niets te verliezen en ontleent daaraan zijn moed.

Tot ziens!

Hart. gr., ook aan Ant,

je D.

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie