Briefwisseling Menno ter Braak - Willem Bon

Willem Bon
aan
Menno ter Braak

31 oktober 1929

31.10.'29.

Aan Dr. Menno ter Braak

Eibergen Gelderland

Amice

Aangezien je de film ‘Moeder’ volgens je journalistieke uitingen en ‘Cinema militans’ een van de zuiverste voortbrengselen der filmkunst vindt en als zoodanig deze film dus rangschikt onder de schoonste kunstwerken stel ik mijn meening, die er lijnrecht tegenover staat, tegen de jouwe. Inderdaad vind ik ‘Moeder’ het slechtste werk dat ik van Pudowkin zag. Natuurlijk stel ik deze hooger dan Amerikaansche producten, maar toch ontroert deze film mij niet zooals een gaaf kunstwerk dat doet.

In de eerste plaats meen ik dat de montage niet volkomen doorvoeld is - en veel te verstandelijk met als gevolg een op vele plaatsen optredende verwarring en een hier en daar tamelijk naieve sentimentaliteit.

Teveel was voor Pudowkin bij de montage uitgangspunt het dogma: ‘Géén tooneelspel’ met als gevolg dat, al was het dikwijls beter de psychische uitingen van 't gezicht te verfilmen om een bepaald noodwendig eefect op te wekken, Pudowkin veel te vaak trachtte met ijsschotsen, stroomend water, wolken, waaiende boomen, katjes in de zon enz. den toeschouwer de bedoelde impressie bij te brengen.

Vele van deze korte scênes, waarvan de film vol is, zijn slechts afmattende puzzletjes - zij hebben absoluut zeker niet die werking die Pudowkin ervan verwacht. Hij is zich nog niet bewust van 't feit dat nooit en te nimmer een bewuste logische gedachtengang bij den toeschouwer opgewekt mag worden door een reeks verfilmde symbolen. Dat mág niet omdat het niet kán.

Ter illustratie hiervan 't volgende voorbeeld: Ik herinner mij b.v. uit de ‘Moeder’ 't volgende: Bataloff, de zoon, zit in de gevangenis. Buiten is 't lente en hij voelt dat, hunkert naar de vrijheid en heeft verlangen naar buiten te gaan en van de lente te genieten. Pudowkin's monteeren is nu als volgt: (schematisch)

1. de zoon in de cel: totaal-opname.
2. de zoon: close up, lengte 1 meter, 2 à 3 sec. Hij begint te lachen, ½ sec.
3. een kind buiten in de zon speelt op de ontdooide grond: 4 meter lang.
4. de zoon: close up, lachend, 1 meter.

De scênes 2 en 4 geven weer de werkelijkheid. 3. bedoelt weer te geven de gedachte van den zoon. Het publiek moet nu maar concludeeren dat de zoon blij is dat de lengte er is en hoopt op vrij komen.

Het is, geloof ik, een feit dat de hier weergegeven scêne er absoluut naast is omdat hij tot foute conclusies leidt:

1o omdat de gelaatsexpressie van den zoon niet tot zijn recht komt doordat de scênes 2 en 4 veel te kort zijn en in de tweede plaats omdat zeer waarschijnlijk Bataloff zélf niet wist waarom hij lachen moest toen Pudowkin hem filmde.

2o De scêne van het kindje wekt niét de gedachte op in de eerste plaats aan ‘lente’ maar aan ‘kind’ of ‘kinderen krijgen’ of - ‘O, hij heeft een kind!’

Dit duidt aan de groote fout in deze film. De toeschouwer komt voortdurend op dwaalsporen, hij moet voortdurend zijn hersens inspannen om zichzelf af te vragen - ‘Wat bedoelt Pudowkin nu weer?’ Vooral psychologisch is de montage van deze film foutief. Hoeveel zuiverder ware het niet, om bij 't voorbeeld te blijven, om de gelaatsexpressie van den zoon te gebruiken om den toeschouwer duidelijk te maken, dat hij verlángt de lente te zien, te voelen en vrij te zijn. - Maar - 't dogma luidt: géén tooneelspel, géén tooneelmimiek, dus Pudowkin monteert ersatz, inderdaad ersatz in de plaats van de expressie van den mensch zelve. Want is het dan niet volkomen duidelijk aan ieder die er goed over na denkt, dat de mooiste en zuiverste uiting van de gedachte is juist de gelaatsexpressie? Pudowkin verwaarloost en vertrapt dit kostbaarste middel van de film. In ‘Moeder’ tracht hij met verstandelijke en dikwijls sentimenteele surrogaten de expressie te redden. Het is mislukt. ‘Moeder’ ontroert tóch - maar slechts door het verhaal, dat, in stukken en brokken, met moeite te volgen is. Hoe veel machtiger en grootscher had deze film kunnen zijn als Pudowkin hier zijn kunstenaarschap de vrije teugel had gelaten zooals in ‘de laatste dagen van Sint Petersburg’ de oorlog scênes in zoo geweldig samengaan met de beurs en verder in de slotacte van ‘Storm over Azië’ en niet zooals hier op zoo ‘wetenschappelijke’ verstandelijke wijze te werk was gegaan.

Ik schreef ‘vertrapt’ - ik kan dit krasse woord rechtvaardigen. Dat Pudowkin volkomen de gevoeligheid van de menschelijke psyché miskent voor de uitdrukking van het gelaat; dat elk getrokken rimpeltje en elk plooitje in het menschelijk gezicht een beteekenis heeft, die wij, onderbewust, volkómen aanvoelen, dat blijkt uit de volgende speelscêne uit ‘Storm over Azië’: De roode guerilla-troepen vechten, de aanvoerder wordt gewond, de Mongool redt hem en wordt zelf in de vlucht geholpen door een derde bij wien hij achter op het paard springt. Deze blijkt later, in 't kamp, een vrouw te zijn, want de Mongool ziet haar een kindje zoogen. De mannen rondom gezeten kijken toe en glimlachen om de verbazing van den Mongool. Deze prachtige scêne wordt totaal bedorven. Pudowkin heeft 't blijkbaar aangedurfd om dit teere motief te monteeren met dom lachende gezichten der soldaten - gezichten die hij opgenomen heeft toen zijn heelemaal niet aan zooiets schoons dachten - maar die, op de wijze zooals Pudowkin het dikwijls doet, pret hadden over heel iets anders - misschien wel over een goede mop die hij hun vertelde. Deze gezichten geplakt aan de opname van de zoogende moeder moet dan volgens Pudowkin een volkomen expressie geven van deze scêne.

Zoo iets maakt mij razend. Dit is geen kunst meer, maar schandelijke lijmerij - alsof de lach om een grap identiek zou zijn aan de gelaatsuitdrukking bij het zien van zoo iets verhevens!

Dit alles duidt op een zekere halsstarrige dogmatiek bij Pudowkin die hem er toe verleidt zijn zeer zeker zuiver en krachtig talent de dwang op te leggen van allerlei montagetrucjes - kunstgrepen van een laag allooi, zonder meer.

Dat hij af en toe plotseling eronder uitschiet en dan tot grootsch werk in staat is, stempelt hem toch ondanks alles tot een belangrijk kunstenaar - maar zijn film ‘Moeder’ heeft mij als film koud gelaten.

De hoop dat je lust, tijd en gelegenheid hebt om hier een verweer tegen te schrijven 'tgeen ik zeker op prijs zal stellen!

hr. gegr.

je [?] Willem Bon

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie