Menno ter Braak
aan
N.A. Donkersloot (Zuoz)

Eibergen, 6 november 1931

Eibergen, 6 nov. 1931

B.N.,

Vandaag bereikt me hier ‘in de provincie’ je stuk over het ‘constante nulpunt’. Ik dank je voor je conscientieuze en indringende critiek, die ik met groote belangstelling las, m.i. blijkt hier weer heel duidelijk, wat ons destijds tot een conflict dreef; jij ziet n.l. mijn levenshouding als een nulpunt, terwijl ik er de kracht uit put, te leven, zooals het me voor de boeg komt. Dat er ‘iets verschoven was’ voor Andreas Laan, is voor jou onwerkelijk gebleven, omdat je ook den cynicus Van Haaften niet volledig wilt accepteren. Je vindt, dat hij eigenlijk toch wel een paar waarden mag sparen, om ons niet heelemaal in de kou te laten staan. Daarom voelde je je destijds vermoedelijk ook onaangenaam aangedaan door mijn stukje tègen je geesteshouding, waaruit de knalpot van v. Haaften hoorbaar was. Ik sta inderdaad (zooals je terecht opmerkt) sympathiek tegenover Z. Ed., hoewel ik hem later te kijk zet als een sentimenteel man. Ik verloochen hem niet, ik acht hem alleen een overwonnen standpunt. Andreas heeft veel van hem geleerd, hij zal hem nooit vergeten, maar hij zal ook zijn nederlaag nooit vergeten. Intusschen zal hij (hoop ik) de loslippigheid van v.H. als een kostbare erfenis meedragen.

Het merkwaardige van je critiek (en daarom reageer ik hoofdzakelijk) is voor mij de dooreenmenging van intelligentie en afkeer van intelligence. Je accepteert het probleem, maar je accepteert het alleen onder het voorbehoud, dat de ‘wijde volle, angstaanjagende en vervoerende wereld’ niet door het intellect wordt aangetast! Wanneer m.a.w. de intellectueele crisis ook het leven zelf van al die grootheden ontdoet, weiger je met me mee te gaan, omdat het je niet gelegen komt. Werkelijk, de figuur van Andreas is niet zo intellectualistisch als je denkt; hij heeft zijn gevoel op het eind juist niet dood geanalyseerd, maar het losgemaakt van alle axiomata, die het gevoel gewoonlijk vergezellen. Natuurlijk zal hij zich opnieuw verstrikken; maar het zal met minder respect voor zijn eigen gevoelens zijn. Hij zal zich gemakkelijker op zichzelf kunnen terugtrekken, omdat hij zijn egoïsme aanvaard heeft, als de enige mogelijkheid, om toeschouwer en deelnemer tegelijk te zijn. Dat is dus allerminst een ‘nulpunt’; de werkelijke winst is, dat hij nu Hampton Court voor zijn rekening durft te nemen. Met alle intellectualisme, liefdeloosheid, onvastheid etc., etc. erbij. Andreas heeft (voor zijn persoon dan) wel degelijk de sleutel in de goede richting gedraaid; als een ander een andere kant uit wil draaien en b.v. eerst nog eens een gokje met het leven in een bepaalde verschijningsvorm wil wagen, zal Andreas hem dat niet kwalijk nemen, ook Andreas zelf zal moeten gokken, al is het zonder principes!

Dat is, geloof ik, ons onoverbrugbaar verschil: jij behoudt een zekere reserve t.o.v. ‘het leven’, ik daarentegen kan alleen leven, wanneer ik ook mijn laatste reserves steeds weer stuk deuk. Maar dit is nu juist niet onvitaal, voor mij, het is voor mij de grootse gezondheid, die ik in alle halve kletskoek van V.C.S.B., later aesthetische verfijningen, verloren had. Immers: hoe meer reserves er verdwijnen, hoe onuitputtelijker het leven wordt, hoe meer dilemma's zich voordoen.

Eén persoonlijke grief: waarom noem je het gescharrel van Maffie ‘kleverig’? Het is m.i. erg luchtig opgezet en niet klef à la Roel Houwink. Ik heb een persoonlijk zwak voor Maffie, dus je moet me deze aanteekening over de zuurtjesterm maar vergeven.

Intusschen, de wijze waarop je H.C. hebt bekeken, heeft me zeer geboeid. In tegenstelling tot het gesprek van zekere Helman in de ‘Groene’.

h. gr.

tt. Menno ter Braak

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie