G.B.M. van Etten-Sjoukes
aan
Menno ter Braak

Balikpapan, 13 februari 1928

Balik Papan 13 Februari 1928

Beste Menno

Terwijl mijn ‘Man’ (iets wat ik nog steeds niet onverdeeld ernstig kan zeggen of schrijven) met een plechtig gezicht zijn kasboek in orde maakt, heb ik net mooi de tijd om aan jou te schrijven.

Allereerst mijn dank voor je brief van 18 December; die ik ontving in Soerabaja, gezeten in een Cadillac, welke wagen een neef van Riek Lienden-de Jongh ons voor een dag geleend had. Omdat je begint met een gissing naar de omstandigheden, waarin ik je brief zou ontvangen, zal ik je dat maar eerst expliceeren: we waren de 27ste Jan in Soerabaja op onze doorreis naar hier. Toen Eddy aan het kantoor van de B.P.M. (Bataafsche Petroleum Mij.) aldaar onze passagebewijzen ging halen werd hem daar de post (doorgestuurd uit Balik Papan) overhandigd, daaronder was ook jouw brief en zoodoende kreeg ik dezelve in de auto, een prachtige afleiding tijdens het lange wachten op manlief, die zéer veel besognes had op het kantoor. En dus heb ik je brief gelezen in de gloeiende hitte, waarvoor Soerabaja bekend staat, speciaal in de latere morgenuren. Hopenlijk vat je uit de bovenstaande zinnen niet op, dat ik je brief alleen als afleiding waardeerde. Dat weet je trouwens wel beter: ik vond het heel prettig, die welkomstgroet in het verre. Om die van je te krijgen, en ik apprecieer het werkelijk, dat je van plan bent om de vriendschapsband niet los te laten. Ik zal dan ook zeker als je missives beantwoorden en hopenlijk kunnen we over 4 jaar als we met verlof in Holland, wel een ontmoeting arrangeeren, waarbij je dan meteen kennis kunt maken met mijn man, die zooals je wel begrijpt, een heel bizonder iemand is, tenminste voor mij (deze laatste zin, die het karakter van een grapje draagt, is ook als zoodanig bedoeld, hoewel ik in mijn hart overtuigd ben van de waarheid ervan). Nu moet je begrijpen, dat ik in mijn verloving zelfs nooit gedacht had, dat het zoo'n buitengewone schat was en zet nu niet je bekende cynische gezicht en prevel maar niet wittebroodspraatjes, of zooiets, want dat is niet waar. Je kent mij toch wel zóo goed, dat je weet dat het niet iets voor mij is, om mijn verstandelijk oordeel door pure eerste-weken-van-het-houwelijck-roes te verliezen.

Maar laat ik nu maar niet aan het loflied over Eddy beginnen, want daar heb jij weinig aan en daarom is deze brief niet begonnen. Dus sla ik andere tonen aan (nu weet ik ineens niet of tonen met éen of 2 o's moet!).

Wij zijn voor we naar hier gingen ± 14 dagen op Java geweest, voornamelijk in Bandoeng, dat je je heel goed voor kan stellen als je denkt aan Hilversum of Bussum, maar dan is het verschil, dat de helft van de bevolking en straatgangers inlandsch d.w.z. bruin van huid met tulbanden of fez'jes op. In Bandoeng was het voornaamste natuurlijk Fride, die ik mét of zónder echtgenoot bijna elke dag heb gezien. Verleden week schreef ik een brief erover aan Dick. Hij zal je wel het noodige ervan verteld hebben, maar laat ik het nog maar eens in het kort voor je herhalen: Ze houdt ontzettend veel van haar man, voelt absoluut, dat ze nergens anders zijn wil dan bij hem, is buitengewoon blij met haar dochter (die overigens 2 Februari een zusje erbij heeft gekregen), maar denkt toch nog met een groot gevoel (die uitdrukking is van Fride) aan Dick, zóo dat ze tegenover haar zelf en haar man liever niet aan hem schrijft, iets, waar ik het volkomen mee eens ben. Zoodra je over dergelijke gevoelens niet heen bent en niet absoluut vriendschappelijk voor een vorige ‘amour’ voelt, kan je dergelijke dingen beter nalaten vooral als je zóoveel van je man houdt, als Fride doet, iets, wat mijns inziens niet misplaatst is, want ik vind hem werkelijk buitengewoon sympathiek (om dat veel- en nietszeggende woord nog maar eens te gebruiken). Tot zoover over Fride.

Het kasboek van Eddy is in orde en nu wordt het moeilijk om nog veel meer te schrijven. Want we zijn nog in het nog-geen-maand-getrouwd-stadium, dus bewaar ik verdere mededeelingen maar voor een volgende brief.

Want ik kan je nog wel het noodige vertellen.

Allereerst over Balik Papan: we wonen erg leuk, drie stappen uit de keuken en je valt (bij vloed) pardoes in zee. Ongeveer als volgt is de situatie:

[tekening]

Zooals je dus ziet: achter het huis de zee en voor ons de hoofdweg. Op die hoofdweg rossen aan éen stuk door taxi's voorbij plus op gezette tijden een tram. Want dat is m.i. ‘het’ gekke van Indië, de combinatie van hypermodern + voor-zondvloedsche toestanden; zooals geen waterleiding (alle water: filtreeren - koken, weer filtreeren - koken - dan op ijs), maar wel electrisch licht. Allerlei vieze beesten kruipen op de muren rond, maar even verderop staan paraffine en asfalt fabrieken.

Maar het meest intressante voor mij zijn de bedienden, iets wat je nooit kan indenken, als je hier niet geweest bent. Nu hebben wij het erg getroffen met onze 2 exemplaren: een vrouw (Kokki) die kookt + mijn wasch doet + de slaapkamer schoonhoudt en een man, die bedient, Eddy's pakken wascht en de rest van het huis onderhoudt. Dat rare huishoudelijke verhaal over de wasch is een demonstratie van de eigenaardige opvattingen van die lui: hij is er feitelijk voor Mijnheer en zij voor Mevrouw. Hun respectievelijke echtgenooten wonen mee hier in de bijgebouwen en zijn hier gedurende de dag zoo'n beetje doende met hun persoonlijke affaires b.v.b. de man van Kokkie vertrekt met zijn spullen (hij is barbier!) om de verschillende klanten te bedienen of hij zit de halve dag lang met een papegaai te spelen (ze zijn überhaupt vrij kinderachtig!).

Maar nu móét ik eindigen,

Tot een volgende keer maar weer!

Met vele hartelijke groeten.

Ine

Origineel: Den Haag, Letterkundig Museum

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie