Menno ter Braak
aan
Elisabeth de Roos

Den Haag, 5 februari 1935

Den Haag, 5 Febr. '35

Lieve Bep,

Je overwegingen over De Pantserkrant, die Eddy mij schreef, zijn gedeeltelijk ook bij mij opgekomen. Ik heb geen oogenblik gedacht, dat dit stuk een litterair meesterwerk was; het is daarvoor te duidelijk een stuk propaganda (weliswaar niet voor den vrede of de revolutie, maar daarom niet minder propaganda), en ik geloof, dat de propagandistische sfeer iedere meesterlijkheid en werkelijke genuanceerdheid uitsluit, maar waarschijnlijk ben ik propagandistischer dan jij, en daarom heb ik het volgehouden het stuk werkelijk af te schrijven; ik voelde overigens, dat ik het in een ‘roes’ moest afmaken, want dat ik anders weer tot mijzelf zou komen. Het is werk van drie weken, en ik wil op jouw advies ook iets dergelijks in de voorrede ‘bekennen’. Het is zelfs misschien wel aardig om er een polemiek tegen het tooneel aan te verbinden, zelf te analyseeren, waarom al deze figuren in zekeren zin tweederangs zijn, want ‘gestellt’, op situaties afgericht. Ik zal daar ernstig over nadenken, want je hebt eigenlijk wel gelijk, dat ik zooiets aan mijn Politicus verplicht ben.

Wat het spelen betreft: ik heb mij voorgenomen het stuk uit te geven in het voorjaar (hetgeen al met Zijlstra is beklonken) en er verder geen moeite voor te doen bij de heeren Laseur c.s. Ik heb werkelijk geen verlangen om b.v. Ben Royaards als Pankow en Van Warmelo als prof. Ritzel deze personages te zien namaken. Aan den anderen kant: het is nu eenmaal een tooneelstuk geworden, en ik zou toch te nieuwsgierig zijn naar deze veruiterlijking van mijzelf, die misschien onthullender kan zijn dan wat ook als argument tegen het tooneel (wat een essay zit daar voor later in!) om opvoering te weigeren. Het is wel gek, dat ik dit onmiddellijk voor mij zag als een tooneelstuk in drie bedrijven! Zoo kant en klaar, dat ik er zelfs niet aan kon denken er een novelle of een roman van te maken!

Misschien schrijf ik de voorrede in den vorm van een antwoord op jouw bezwaren: een soort open brief aan een vijandin van het tooneel (in den ruimsten zin). Want ik ben het volkomen met je eens, zoodra je het tooneel conspueert, en het ontstaan van De Pantserkrant is dus nogal een paradoxale historie. Ik ben er zelf van overtuigd, dat een geschreven tooneelstuk, dat onspeelbaar is en niet gespeeld mag worden, toch perse rotte kanten zal hebben. Dus daarom is de paradox eigenlijk des te aardiger. Mijn enige excuus is mijn propagandistische bui; ik weet, dat ik een stuk volksmenner in mij heb, of liever: volksvoorlichter. Misschien behoort dat stuk van me wel bij het tooneel in ruimeren zin thuis, zoodat het toch zoo gek niet was, dat dit geval in tooneelvorm bij me opkwam.

Dank vooral ook voor Valéry over Nietzsche. Ik heb er nog niet in kunnen lezen, maar vermoed onthullingen. Het moet hoe dan ook een verhouding Huizinga - Ter Braak zijn.

Het volgende ook in antwoord op een vorige brief van Eddy. Zijn terugblik op zijn bezoek hier is precies de mijne. Geen ‘remmend gevoel’ vooral! En ik heb een betere kijk op ‘Ducroo’ gekregen, geloof ik, al moet ik me het ‘eindoordeel’ tot de lezing in het geheel voorbehouden. Ik verwacht veel van het contra puntische in dat boek

Laat E. vooral niet over het ploertje Kuyle schrijven. Uitsluitend, omdat het voor Claartje geweldig pijnlijk zou zijn; en als hij Kuyle een ploert wil noemen, waar op zichzelf niets tegen is, zou hij juist dezen zin moeten aanhalen. Een troost is, dat niemand meer aan de ploertigheid van Kuyle twijfelt.

De Litt. Gids sturen de jongens mij niet meer. Ik zal eens reclameren en vragen waarom; sturen ze weer, dan beloof ik je doorzending, maar ik dring in geen geval bij deze lieden aan.

Dan is er nog het nieuws van een op handen zijnde kabinetscrisis in de Vlaamsche redactie van Forum. Gijsen heeft zich te zeer geërgerd aan de zedeloosheid van Varangots Virginia (dat hij in vuile proef had gelezen) en ook al aan Eddy's ‘Ducroo’-fragment; hij is nu onverhoeds afgetreden en morgen vergadert de Vl. redactie. Ik ben zeer benieuwd naar hun communiqué. In afwachting daarvan is Virginia tot Maart uitgesteld. Ik schreef Maurice al een vrij nijdig briefje, want ik ruik papenlucht en dat wel in te sterken mate.

Hierbij gaat nog een leerzaam briefje van ‘Ilse’, dat misschien nog voor de Wijdenes-tragedie van belang kan zijn. Het is werkelijk aandoenlijk, dat zij, nu zij een tweeling heeft gekregen, mij zelfs gaat bemoraliseeren: ‘Du tust mir wirklich Leid.’ En de passage over ‘na Nietzsche ist nichts dagegen’ is ook niet kwaad! Ik heb haar natuurlijk per keerende post ‘Schloss Hampton Court’ gezonden en als daar een preek op volgt, stuur ik Dr. Dumay verliest... Dit document retour! want ik spiegel mezelf geregeld aan zooiets. Dat alles was ik toch ook eens?

Ja, mijn voorwoord wordt een open brief aan een vijandin van het tooneel, ik voel het!

Hart. gr. voor jullie beiden, ook van Ant,

je Menno

Origineel: particuliere collectie

vorige | volgende in deze correspondentie
vorige | volgende in alle correspondentie