Van oude en nieuwe christenen

Toelichting

Ter Braak: 'De heeren Daudet en Maurras lijken mij, met al hun intelligentie en afkeer van de ‘bienpensants’, toch nog een gram te veel lijken op Hitler; juist in dèzen tijd lijkt het mij wenschelijk, dat aristocratie en ongelijkheidsthese niet verward worden met een beweging voor een stuk verschimmeld verleden. Ik heb een en ander zelf beter geformuleerd dan ik in deze paar regels doen kan in mijn boek over de gelijkheidsidee, (...) daar ik tracht de paradox der democratie en der gelijkheid, die niet denkbaar is zonder de paradox der aristocratie en ongelijkheid, onder oogen te zien zonder leliën en camelots.'

Twee jaar na Politicus zonder partij publiceerde Ter Braak zijn Van oude en nieuwe christenen, 'een essay op zichzelf, al hangt het natuurlijk met de rest samen'. Het boek is dan ook een vervolg op Politicus zonder partij, dat een intellectuele zelfontleding was. De opvolger adresseerde Ter Braak ditmaal aan zijn collega-intellectuelen.

Van oude en nieuwe christenen bestaat uit twee delen en start met een dialoog over de menselijke waardigheid, een restant van het oorspronkelijke manuscript, dat aanvankelijk geheel in dialoogvorm geschreven was, maar op aanraden van Marsman en Du Perron door Ter Braak werd omgewerkt.

Volgens Ter Braak mocht de moderne intellectueel zich niet langer beroepen op de negentiende-eeuwse gedachte dat het weten per saldo regeerde over de onwetendheid. Die hiërarchie had zijn langste tijd volgens hem gehad. Anno 1937 heerste de woordenzwendel, de retoriek en de hysterie, oude elitebegrippen voldeden niet meer, 'omdat de groeiende "middenklasse" die begrippen niet meer respecteert'. De verachting van de intellectueel voor de kuddemens was volgens Ter Braak niet meer op zijn plaats. De sociale nivellering, die haar basis vindt in het christelijke gelijkheidsdenken, was volgens hem een onomkeerbaar proces. Hoofdschuldige was de techniek, die de mens het idee had gegeven een God te zijn. Hierdoor was een massacultuur ontstaan die de (intellectuele) elite uiteindelijk de das om zou doen. Hoewel Ter Braak in dit proces berustte en na Hampton Court nog altijd naar een modus vivendi zocht, besefte hij, dat slechts de intellectueel in staat was om de strijd met de nazi's aan te binden. Daarom bracht hij (na diens introductie in Politicus zonder partij) de humoristische honnête homme (Pascal) weer in stelling, een 'nieuwe mensch', die feitelijk een soort bliksemafleider was:

'Onze conceptie van den "honnête homme" als den mensch zonder de arrogantie van de geestelijke hiërarchie, gewapend met den humor tegen den bluf der specialisten, sluit een terug naar den mensch van liberalisme, marxisme en fascisme te eenenmale uit; waar deze regeert, zijn wij "politici zonder partij".'

Waarmee hij Van oude en nieuwe christenen tot een anti-hiërarchisch boek maakte. Verderop in zijn tekst constateerde Ter Braak een vorm van 'honnêteté', van moed en rechtschapenheid, in de figuur van de ridder Don Quichot, die de tragiek van het moment blijkbaar het best vertegenwoordigde:

'Ik aanvaard de naam Don Quichote voorlopig, omdat ik nog niets beters heb; niet om windmolens te kunnen bevechten, maar om langer dolend te kunnen blijven in dit gezeten land Europa. Mij boeit de figuur Don Quichote niet zozeer om de windmolens (die ieder toevallig krankzinnig geworden dorpeling ook had kunnen bevechten) als wel om zijn voorbeeldige trouw aan de idee der ridderschap, aan een vorm van ‘honnêteté’ dus, die door de nijvere ingezetenen van toen verworpen werd, omdat zij niet... practisch was.'

Maar bij Don Quichot was hij ook uitgekomen vanwege diens ongrijpbaarheid, die goed te verbinden was met de humor.

In het tweede deel van Van oude en nieuwe christenen stelde Ter Braak vervolgens aan de orde dat de 'absolute' waarheid van de christelijke geloofsleer eveneens op haar laatste benen liep. Hiernaast ontmaskerde hij de christelijke gelijkheidsgedachte, die de schijn wekte gelijkheid te prediken, maar niettemin ongelijkheid en repressie toestond. En daarin verschilde het in niets van het nationaalsocialisme, dat gegrondvest was op haat en ressentiment.

Ter Braak: 'Het Christendom heeft ons het labiele evenwicht tusschen gelijkheid en ongelijkheid als erfenis nagelaten en het ressentiment tot hoogsten maatstaf der moraal verheven; waarom zou het ondenkbaar zijn, dat in een van de westelijke landen, die reeds zooveel gedrochtelijke dictatoren van het onbegrepen, onbeheerschte ressentiment hebben voortgebracht, eens een man opstond, die, op den grondslag van het begrepen en beheerste ressentiment, waarlijk over Europa zou regeeren?'

Een voorpublicatie van het tweede hoofdstuk uit Van oude en nieuwe christenen vond plaats in het tijdschrift Groot Nederland. Medio juni verscheen de gehele tekst in boekvorm bij Nijgh en Van Ditmar. Vanzelfsprekend was de kritiek op Ter Braaks 'antichristelijkheid' niet van de lucht en al snel werd er naar zeggen van Ter Braak over Van oude en nieuwe christenen 'een banvloek' uitgesproken:

'Overbodig te zeggen, dat de critiek (afgezien van een vernuftig stuk in de N.R.C. van Vestdijk) geheel volgens het oude recept is, maar zoo mogelijk nog stupider. Het fatsoenlijkste artikel was nog van... Van Duinkerken in De Tijd, die het boek overigens voordraagt voor den index.'

Maar ook vanuit eigen kamp kwam er kritiek. Du Perron schreef vanuit Indië dat hij niet goed begreep waarom Ter Braak iedereen had veracht die zich tot de elite rekende. Dat impliceerde namelijk dat hij óók Du Perron en Nietzsche afwees. Ook bij de antinazistische oosterburen had men moeite met de tekst. Toen Ter Braak zijn vriend Albert Vigoleis Thelen een hoofdstuk ter plaatsing had aangeboden in het tijdschrift Mass und Wert, 'Zweimonatschrift für freie deutsche Kultur' (dat onder leiding stond van Thomas Mann en Konrad Falke), ontstonden er moeilijkheden omdat de hoofdredacteur Ter Braaks tekst te antichristelijk vond.

Maar ondanks de overwegend negatieve pers vlogen er in een halfjaar tijd van Van oude en nieuwe christenen, 'mijn anti-élite-toch-élite-ideeën', 475 exemplaren over de toonbank. En dáárover kon Ter Braak tevreden zijn.

Literatuur

  •  A. Borsboom, Menno ter Braak. Onpersoonlijk nihilisme en nihilistische persoonlijkheid, Utrecht 1980.
  •  J. Goudsblom, 'Het probleem van de hiërarchie bij Menno ter Braak', in: Menno ter Braak. Een verzameling artikelen onder redaktie van Sjoerd van Faassen. 's-Gravenhage 1978, blz. 150-158.